ECLI:NL:HR:2012:BW6662

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/03301 J
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
  • Y. Buruma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdzaak met strafkorting wegens schending van de redelijke termijn in cassatie

In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, betreft het een jeugdzaak waarin de verdachte, geboren in 1990, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting 'Noord-Holland Noord, locatie Zuyder Bos' te Heerhugowaard. Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door mr. W. Hendrickx, advocaat te Utrecht. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging en de vordering van de benadeelde partij. De Rechtbank had de vordering van de benadeelde partij, [A], toegewezen tot een bedrag van € 50,-. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof verzuimd heeft om een met redenen omklede beslissing te nemen over de vordering van de benadeelde partij, zoals vereist door de artikelen 335 en 361, vierde lid, in verbinding met artikel 415 van het Wetboek van Strafvordering. Dit gebrek leidt ertoe dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover er geen beslissing is genomen op de vordering van de benadeelde partij en wat betreft de duur van de opgelegde jeugddetentie. De opgelegde jeugddetentie wordt verminderd tot 35 dagen. De zaak wordt terugverwezen naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling van de vordering van de benadeelde partij. Daarnaast wordt vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden, wat leidt tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde jeugddetentie van 42 dagen. Voor het overige wordt het beroep verworpen.

Uitspraak

29 mei 201
2Strafkamer
nr. S 10/03301 J
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 2 juni 2010, nummer 21/003837-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990, ten tijde van de betekening van de aanzegging uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Noord-Holland Noord, locatie Zuyder Bos" te Heerhugowaard.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. W. Hendrickx, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging en voor zover geen beslissing is genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij, tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt onder meer dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden, omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
2.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin het strafrecht voor jeugdigen is toegepast, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde jeugddetentie van 42 dagen.
2.3. Voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
Blijkens de stukken van het geding heeft [A] zich in eerste aanleg als benadeelde partij in het strafgeding gevoegd. De Rechtbank heeft de vordering van [A] toegewezen tot een bedrag van € 50,-. Op de voet van art. 421, tweede lid, Sv duurt de voeging die in eerste aanleg heeft plaatsgehad, van rechtswege voort in hoger beroep voor zover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen.
Ingevolge de art. 335 en 361, vierde lid, in verbinding met art. 415 Sv was het Hof gehouden omtrent de vordering van de benadeelde partij een met redenen omklede beslissing te nemen (vgl. HR 10 mei 2005, LJN AT1812). De bestreden uitspraak ontbeert een dergelijke beslissing en kan daarom in zoverre niet in stand blijven.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover daarbij geen beslissing is genomen op de vordering van de benadeelde partij alsmede wat betreft de duur van de opgelegde jeugddetentie;
vermindert de opgelegde jeugddetentie in die zin dat deze 35 dagen beloopt;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak wat betreft de vordering van de benadeelde partij op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 29 mei 2012.