ECLI:NL:HR:2012:BW5723

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/03369
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsklacht valsheid in geschrift en verduistering in kredietovereenkomst

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarin de verdachte is veroordeeld voor valsheid in geschrift en verduistering. De verdachte, geboren in 1963, had in de periode van 1 september 2006 tot en met 30 mei 2007 valselijk een kredietovereenkomst opgemaakt met NVF Voorschotbank B.V. en een betalingsopdracht, waarbij hij zijn eigen bankrekeningnummer invulde in plaats van dat van de kredietnemer, [betrokkene 1]. De verdachte had het geldbedrag van ongeveer 10.324 euro, dat toebehoorde aan [betrokkene 1], op zijn eigen rekening laten overmaken, wat leidde tot de beschuldiging van verduistering.

De Hoge Raad beoordeelt de bewijsvoering en de motivering van de bewezenverklaring. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Gerechtshof. De Hoge Raad oordeelt dat de bewezenverklaring van feit 1, namelijk het valselijk opmaken van de kredietovereenkomst, voldoende is gemotiveerd. De verdachte had in strijd met de waarheid zijn eigen rekeningnummer ingevuld, wat in strijd is met artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de veroordeling van de verdachte.

De zaak benadrukt de ernst van valsheid in geschrift en verduistering, vooral in financiële transacties, en de noodzaak voor zorgvuldigheid bij het opmaken van dergelijke documenten. De uitspraak van de Hoge Raad is een bevestiging van de eerdere oordelen en de geldende rechtsprincipes in vergelijkbare zaken.

Uitspraak

3 juli 2012
Strafkamer
nr. S 10/03369
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 14 juli 2010, nummer 22/006348-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.P.J. van der Eerden, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel beoogt onder meer te klagen dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"1. hij,
in de periode van 1 september 2006 tot en met 30 mei 2007 in Nederland geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een kredietovereenkomst (gesloten met NVF Voorschotbank B.V.) en een betalingsopdracht (behorende bij voornoemde kredietovereenkomst), valselijk heeft opgemaakt, immers heeft hij, verdachte, (telkens) valselijk in strijd met de waarheid in die geschriften zijn eigen, verdachtes, bankrekeningnummer ([001]) ingevuld, terwijl daar een bankrekeningnummer van [betrokkene 1] (op wiens naam de kredietovereenkomst was gesloten) moest worden vermeld, zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door (een) ander(en) te doen gebruiken;
2. subsidiair
hij in de periode van 1 september 2006 tot en met 30 mei 2007 in Nederland, opzettelijk een geldbedrag (van in totaal ongeveer 10.324 euro), toebehorende aan [betrokkene 1] en welk geldbedrag hij, verdachte, op zijn eigen bankrekening (met het nummer [001]) heeft laten overmaken, en aldus dat geldbedrag anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsvoering:
"1.
Het proces-verbaal van aangifte van de Politie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2007/0080/BIZ, d.d. 30 mei 2007, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - :
als de op 30 mei 2007 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
Ik doe aangifte ter zake valsheid in geschrift en diefstal van geld gepleegd door [verdachte]. [Verdachte] vertelde mij dat ik een lening kon afsluiten. Ik heb de aanvraag van de lening aan [verdachte] overgelaten.
Ik vertelde [verdachte] dat er 10.000 euro op mijn rekening was gestort. Samen met [verdachte] ben ik naar de Rabobank gegaan. De vrouw achter de balie vroeg mij naar welke rekening het geld moest worden overgemaakt. Ik zag dat [verdachte] een papiertje uit zijn zak haalde met daarop een rekeningnummer. [Verdachte] gaf dit nummer door aan de bankbediende. In december 2006 werd ik door [verdachte] gebeld dat hij naar de Antillen zou gaan. Mogelijk dat hij met het door mij geleende geld naar de Antillen is gegaan.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen van de Politie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2007/0080/BIZ, d.d. 3 mei 007, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - :
als de op 3 mei 2007 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
Ik vraag [verdachte] regelmatig hoe het zit met de lening en hij zegt mij dat het goed komt. Ik geloof daar niet meer in.
3.
Een geschrift, zijnde een computerprint van de door bemiddeling van AFAB Geldservice tot stand gekomen kredietovereenkomst tussen NVF Voorschotbank B.V. en [betrokkene 1], bank- of gironummer [001], contractdatum 17 november 2006.
4.
Een geschrift, zijnde een computerprint van de betalingsopdracht, behorende bij de onder 3 bedoelde kredietovereenkomst, van [betrokkene 1], aan de Voorschotbank N.V., gevestigd te Amsterdam, om ten laste van het krediet EUR 10.324,00 uit te betalen op "mijn eigen bankrekeningnummer" [001].
5.
Een geschrift, zijnde een overzicht mutaties
Rabo Totaal Pakket ten name van [betrokkene 1], rekeningnummer [002], datum afschrift 12 januari 2007, met vermelding onder meer: rente datum 30-11 tegenrekening [001], omschrijving spoedopdracht, bedrag 10.324,00 af.
6.
Een geschrift, zijnde een kopie afschrift ING Bank Priverekening ten name van [verdachte] e/o [betrokkene 2], rekeningnummer [001], met vermelding onder meer [betrokkene 1], spoedoverboeking 30-11, 10.324,00.
7.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2007/0080/BIZ, d.d. 4 juli 2007, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - :
als de op 4 juli 2007 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [verdachte]:
Zij heet [betrokkene 1]. Ik had haar gezegd dat zij geld kon lenen voor de vakantie. Ik zou voor haar nagaan hoeveel zij kon lenen. Ik heb dit via mijn eigen computer, thuis, aangevraagd.
Ik kwam op het idee om [betrokkene 1] te vragen of ik de lening van haar kon krijgen. Van het bedrag 10.324 euro heb ik onder andere vliegtickets gekocht voor mijn vrouw, mijn kinderen en mijzelf. In Curaçao heb ik aardig wat geld opgenomen. Verder heb ik een huurachterstand betaald en nog enkele andere rekeningen. Ik weet dat ik fout ben. Ik heb het geld van de lening van [betrokkene 1] opgemaakt en heb niets aan haar terugbetaald.
8.
De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 30 juni 2010 verklaard - zakelijk weergegeven - :
Ik heb [betrokkene 1] geholpen om een lening aan te vragen. De aanvraag ging via het internet. Op deze aanvraag heb ik haar naam ingevuld, bij het bankrekeningnummer heb ik mijn nummer ingevuld. Het klopt dat daardoor mijn bankrekeningnummer op de kredietovereenkomst en de daarbij behorende betalingsopdracht is vermeld, terwijl daar het bankrekeningnummer van [betrokkene 1] moest worden vermeld.
Ik ben met [betrokkene 1] naar de bank gegaan, omdat ik geld van haar wilde lenen. Zij heeft het geld toen overgemaakt naar mijn rekening. Zij wilde dat ik haar in één keer het gehele bedrag zou terugbetalen. Ik heb haar niets terugbetaald. Hierover hebben wij ruzie gekregen."
2.3. Voor zover het middel zich keert tegen de motivering van de bewezenverklaring van feit 1, kan het niet tot cassatie leiden. Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft het Hof vastgesteld dat de verdachte in een op naam van [betrokkene 1] als kredietnemer gestelde aanvrage van een kredietovereenkomst met NVF Voorschotbank B.V. en een daarbij behorende betalingsopdracht telkens in strijd met de waarheid niet het rekeningnummer van [betrokkene 1] doch zijn eigen, verdachtes, rekeningnummer heeft ingevuld. In aanmerking genomen dat deze geschriften als bedoeld in art. 225 Sr naar hun aard bestemd zijn tot bewijs van de aan de kredietverstrekker opgegeven gegevens te strekken, is de bewezenverklaring van feit 1 toereikend gemotiveerd.
2.4 Ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 2 bevat het middel voorts de klacht dat het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte "een misdrijf heeft gepleegd door een kredietovereenkomst valselijk op te maken en vervolgens opzettelijk het geldbedrag (uit die kredietovereenkomst) op zijn eigen rekening heeft laten overmaken en zich aldus schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte en (vervolgens) verduistering", en dat het Hof aldus heeft miskend dat strafbare verduistering niet mogelijk is ten aanzien van een zaak die de verdachte door (zelf begaan) misdrijf onder zich heeft gekregen.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen, in het bijzonder de onder 5 en 6 genoemde geschriften, de onder 1 genoemde verklaring van [betrokkene 1] alsmede de onder 7 en 8 weergegeven verklaringen van de verdachte, heeft het Hof kunnen afleiden dat het bedrag dat uit hoofde van de door [betrokkene 1] aangegane kredietovereenkomst aanvankelijk naar een op haar naam staande rekening was overgemaakt, vervolgens door [betrokkene 1], althans met haar medeweten, naar de rekening van de verdachte is overgemaakt. De bewijsmiddelen houden derhalve niet in dat de verdachte door middel van het valselijk opmaken van de kredietovereenkomst en de daarbij behorende betaalopdracht de beschikking over deze gelden heeft verkregen. Het middel, dat op een andere lezing van de bewezenverklaring en de daartoe gebezigde bewijsmiddelen berust, faalt derhalve bij gebrek aan feitelijke grondslag.
2.5 Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 3 juli 2012.