ECLI:NL:HR:2012:BW5642

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/03378
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
  • Y. Buruma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring hoger beroep in strafzaak na mededeling datum terechtzitting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 mei 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was bij verstek veroordeeld door de politierechter op 11 mei 2007, maar had zijn hoger beroep pas op 6 juni 2007 ingesteld. De vraag die centraal stond was of de verdachte op de hoogte was van de datum van de terechtzitting, wat bepalend is voor de ontvankelijkheid van het hoger beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de mededeling van de Officier van Justitie over de datum van de zitting niet zonder meer kan worden aangemerkt als een omstandigheid die de verdachte voorafgaand aan de zitting bekend was. Dit leidde tot de conclusie dat het Hof de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard in zijn hoger beroep. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden voor een nieuwe behandeling.

De zaak begon met een vordering tot verlenging van de gevangenhouding van de verdachte, waarbij de datum van de zitting door de Officier van Justitie werd medegedeeld. Het Hof had geoordeeld dat deze mededeling voldoende was om te concluderen dat de verdachte op de hoogte was van de zitting, maar de Hoge Raad was van mening dat deze conclusie niet voldoende was onderbouwd. De Hoge Raad benadrukte dat de mededeling een voorlopig karakter heeft en dat er geen bewijs was dat de verdachte daadwerkelijk op de hoogte was van de zitting. Hierdoor was de termijn voor het instellen van hoger beroep niet overschreden, en had de verdachte recht op een inhoudelijke behandeling van zijn zaak.

Uitspraak

22 mei 2012
Strafkamer
nr. S 10/03378
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, van 8 juni 2010, nummer 24/001435-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. V.C. van der Velde, advocaat te Almere, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof de verdachte ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep.
2.2. Het Hof heeft omtrent de ontvankelijkheid van de verdachte in zijn hoger beroep het volgende overwogen en beslist:
"De inleidende dagvaarding is niet aan de verdachte in persoon betekend. De verdachte is niet ter terechtzitting van 11 mei 2007 van de politierechter verschenen. Bij vonnis van 11 mei 2007 heeft de politierechter de verdachte bij verstek veroordeeld.
De vraag rijst of zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van die terechtzitting de verdachte tevoren bekend was. Ingeval van bevestigende beantwoording van die vraag had verdachte - gelet op het bepaalde in artikel 408 eerste lid, aanhef en onder c van het Wetboek van strafvordering - zijn hoger beroep moeten instellen binnen veertien dagen na de einduitspraak van de politierechter.
Een zodanige omstandigheid is te dezen gelegen in het feit dat - blijkens het proces-verbaal van het verhandelde in raadkamer van 28 maart 2007 - tijdens het verhoor van verdachte in raadkamer in het kader van een vordering verlenging van de gevangenhouding door de officier van justitie de datum van de zitting van de politierechter, te weten 11 mei 2007, aan de verdachte en diens raadsman is medegedeeld. De dag van de terechtzitting was verdachte derhalve van tevoren bekend.
Gelet op deze omstandigheid had verdachte binnen veertien dagen na het vonnis d.d. 11 mei 2007 van de politierechter hoger beroep moeten instellen.
Het hoger beroep is door de raadsman van de verdachte ingesteld op 6 juni 2007 en derhalve niet binnen veertien dagen na voormeld vonnis d.d. 11 mei 2007. Dit brengt mee dat de verdachte niet kan worden ontvangen in zijn hoger beroep wegens overschrijding van de beroepstermijn."
2.3. Het door het Hof genoemde proces-verbaal van 28 maart 2007 houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De als verdachte verschenen persoon heeft op vragen van de rechter als personalia opgegeven:
(...)
De officier van justitie verklaart, zakelijk weergegeven:
Er zijn geen nieuwe stukken bijgekomen. Ik vorder de verlenging voor 60 dagen. Het onderzoek is afgerond.
Gronden: gezondheid of veiligheid van personen.
Zitting: PR 11 mei 2007."
2.4. De door de Officier van Justitie bij de behandeling van de vordering tot verlenging van de gevangenhouding gedane mededeling met betrekking tot de datum waarop de zaak door de Politierechter zou worden behandeld, kan - in aanmerking genomen dat de ervaring leert dat aan zo een mededeling een voorlopig karakter niet kan worden ontzegd - niet zonder meer worden aangemerkt als een omstandigheid waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting de verdachte tevoren bekend was als bedoeld in art. 408, eerste lid aanhef en onder c, Sv.
2.5. Het middel is gegrond.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 22 mei 2012.