ECLI:NL:HR:2012:BW5355

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/03672
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot aanvulling bestuur van een stichting en de reikwijdte van artikel 2:299 BW

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 september 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een verzoek tot aanvulling van het bestuur van de Stichting Parkeerverwijssysteem Den Haag. De verzoekster, P1 HOLDING B.V., heeft het verzoek ingediend op basis van artikel 2:299 van het Burgerlijk Wetboek, omdat de verdeling van de bestuurstaken binnen de Stichting niet strookte met de statuten. De Stichting had op dat moment een voltallig bestuur, maar de taken waren niet conform de statuten verdeeld. De rechtbank in 's-Gravenhage had het verzoek van P1 afgewezen, en het Gerechtshof te 's-Gravenhage bekrachtigde deze beslissing in hoger beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de situatie waarin het bestuur voltallig is, maar de taakverdeling niet overeenkomt met de statuten, niet leidt tot het ontbreken van het bestuur in de zin van artikel 2:299 BW. De Hoge Raad bevestigde dat de rechter alleen bevoegd is om in te grijpen wanneer het statutair voorgeschreven bestuur geheel of gedeeltelijk ontbreekt. De conclusie van de Advocaat-Generaal, die tot verwerping van het cassatieberoep strekte, werd door de Hoge Raad overgenomen. P1 werd veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de Stichting waren begroot op € 755,38 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris.

Uitspraak

7 september 2012
Eerste Kamer
11/03672
RM/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
P1 HOLDING B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. J.H. van Gelderen,
t e g e n
STICHTING PARKEERVERWIJSSYSTEEM DEN HAAG,
gevestigd te 's-Gravenhage,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. P.A. Ruig, thans mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk,
e n t e g e n
1. MARKTHOF PARKEERGARAGE B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
2. DE GEMEENTE 's-GRAVENHAGE,
zetelende te 's-Gravenhage,
belanghebbenden in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als P1, de Stichting, Markthof en de Gemeente.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 363186/HA RK 10-170 van de rechtbank 's-Gravenhage van 2 september 2010;
b. de beschikking in de zaak 200.078.046/01 van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 10 mei 2011.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft P1 beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Stichting heeft verzocht het beroep te verwerpen. Markthof en de Gemeente zijn niet verschenen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten, vermeld in de nrs. 2.1 - 2.8 van de conclusie van de Advocaat-Generaal.
Kort gezegd, en voor zover in cassatie van belang, gaat het om het volgende.
(i) De Stichting beheert een parkeerverwijssysteem ("PVS") dat ertoe moet dienen de verkeers- en parkeersituatie in de Haagse binnenstad te verbeteren en het gebruik van de in dat systeem participerende parkeergarages te optimaliseren.
(ii) De statuten van de Stichting voorzien erin dat de Stichting minstens twee bestuursleden heeft en dat, indien het aantal bestuursleden daalt beneden de twee, het bestuur volledig bevoegd blijft, echter onder de verplichting zo spoedig mogelijk in de vacature te voorzien. De statuten regelen daarnaast dat één bestuurslid wordt benoemd door de gemeente 's-Gravenhage en de overige door de instellingen die, kort gezegd, in het PVS participeren, die daartoe met een meerderheid van ten minste twee derde van de stemmen moeten besluiten. Bij gebreke van een benoeming van een bestuurslid binnen twee maanden na het ontstaan van de vacature door degene(n) die in de desbetreffende benoeming zou(den) moeten voorzien, voorzien de statuten in een benoeming door het bestuur (art. 5 lid 6). Voorts bepalen de statuten dat het bestuur uit zijn midden een voorzitter, een secretaris en een penningmeester kiest (art. 5 lid 7) en dat de functies van secretaris en penningmeester in één persoon kunnen worden verenigd (art. 5 lid 8).
(iii) Op 26 juni 2009 heeft [betrokkene 1], die door de hiervoor onder (ii) bedoelde instellingen als bestuurder benoemd was, zijn functie als secretaris van de Stichting neergelegd. Er resteerde toen nog slechts één bestuurslid, [betrokkene 2], die door de gemeente 's-Gravenhage was benoemd en die sedert 2005 als voorzitter en als penningmeester van de Stichting fungeerde.
(iv) Op 11 september 2009 vond een vergadering van de Stichting plaats. Tijdens die vergadering heeft [betrokkene 2] meegedeeld dat hij op grond van art. 5 lid 6 van de statuten [betrokkene 3] per 1 september 2009 als tweede bestuurslid van de Stichting had benoemd.
3.2 P1, die als exploitant van een aantal parkeergarages in 's-Gravenhage in het PVS participeert, heeft de rechtbank verzocht het bestuur van de Stichting op de voet van art. 2:299 BW aan te vullen door benoeming van [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] tot bestuurder van de Stichting. Zij legde daaraan ten grondslag, voor zover in cassatie nog van belang, dat [betrokkene 2] in strijd met art. 5.8 van de statuten, zowel de functie van voorzitter als die van penningmeester vervult.
De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. In hoger beroep heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. Het hof oordeelde dat de Stichting reeds het minimaal door de statuten voorgeschreven aantal bestuursleden heeft, zodat zich niet de situatie voordoet dat het door de statuten voorgeschreven bestuur geheel of gedeeltelijk ontbreekt als bedoeld in art. 2:299 BW (rov. 3.3). Evenals de rechtbank oordeelde het hof dat een mogelijk niet met de statuten in overeenstemming zijnde interne taakverdeling binnen het bestuur niet leidt tot de situatie dat het door de statuten voorgeschreven bestuur geheel of gedeeltelijk ontbreekt als bedoeld in art. 2:299 BW (rov. 3.4).
3.3 Het middel klaagt dat het hiervoor weergegeven oordeel in rov. 3.4 onjuist is, omdat niet-voldoening aan een statutaire regeling van de taakverdeling binnen het bestuur van een stichting betekent dat het door de statuten voorgeschreven bestuur (tenminste in zoverre) ontbreekt in de zin van art. 2:299 BW. De klacht steunt op een onjuiste rechtsopvatting en faalt daarom.
De bepaling van art. 2:299 BW geeft de rechter de bevoegdheid om in gevallen waarin het statutair voorgeschreven bestuur van een stichting geheel of gedeeltelijk ontbreekt "in de vervulling van de ledige plaats te voorzien". De bepaling ziet dus op een stichting die geen bestuurders meer heeft, of niet langer het in de statuten voorgeschreven minimumaantal bestuurders heeft. Indien het bestuur voltallig is maar de bestuurstaken heeft verdeeld op een wijze die niet strookt met de statuten, doet zich de in art. 2:299 BW bedoelde situatie van een geheel of gedeeltelijk ontbreken van het door de statuten voorgeschreven bestuur niet voor en is de rechter niet bevoegd te voorzien in de vervulling van een "ledige plaats". Het oordeel van het hof is dus juist. In het midden kan blijven of de rechter ingevolge art. 2:299 BW ook bestuursleden kan benoemen in een geval als beschreven onder 4.9 van de conclusie van de Advocaat-Generaal, nu een zodanig geval zich in deze niet voordoet.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt P1 in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Stichting begroot op € 755,38 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren J.C. van Oven, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion en G. Snijders en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 7 september 2012.