ECLI:NL:HR:2012:BW5178
Hoge Raad
- Cassatie
- W.A.M. van Schendel
- B.C. de Savornin Lohman
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Y. Buruma
- J. Wortel
- Rechtspraak.nl
Deelneming aan een criminele en terroristische organisatie en de uitleg van het begrip 'deelnemen'
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juli 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van deelneming aan een criminele en terroristische organisatie, zoals bedoeld in de artikelen 140 en 140a van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen met betrekking tot het bestanddeel 'deelneming' uit eerdere rechtspraak. Het Hof had geoordeeld dat de verdachte daadwerkelijk een aandeel had gehad in gedragingen die strekten tot of rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Dit oordeel werd door de Hoge Raad niet onbegrijpelijk geacht.
De zaak betreft een periode van deelneming aan een organisatie die tot doel had het plegen van misdrijven, waaronder het aanzetten tot haat en geweld. De verdachte had deelgenomen aan bijeenkomsten en activiteiten die verband hielden met de gewelddadige jihad. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van de deelneming aan de organisatie steunt op voldoende bewijsmiddelen en dat de uitleg van het begrip 'deelnemen' door het Hof correct was. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarbij werd vastgesteld dat de verdachte niet alleen lid was van de organisatie, maar ook actief bijdroeg aan de verwezenlijking van de doelstellingen ervan.
De uitspraak benadrukt de juridische kaders rondom deelneming aan criminele organisaties en de vereisten voor bewijsvoering in dergelijke zaken. De Hoge Raad bevestigt dat het niet noodzakelijk is dat de verdachte op de hoogte was van alle specifieke misdrijven die door de organisatie werden gepleegd, zolang er maar sprake is van een bijdrage aan de organisatie en haar doelstellingen.