ECLI:NL:HR:2012:BW5176

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/02636 A
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de strafoplegging in een Antilliaanse zaak met betrekking tot tijdsverloop

In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, betreft het een beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De verdachte, geboren in 1963, had beroep ingesteld tegen een uitspraak van 31 maart 2011. De advocaat van de verdachte, mr. C. Wendenburg, stelde middelen van cassatie voor, waarbij hij aanvoerde dat het Hof niet had gereageerd op het verweer dat rekening moest worden gehouden met het tijdsverloop. Dit verweer was van belang omdat de verdachte na meer dan vier jaar nog steeds geen duidelijkheid had over zijn positie en status, wat volgens de verdediging in strijd was met het beginsel van berechting binnen een redelijke termijn zoals vastgelegd in artikel 6 van het EVRM.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof had verzuimd om een met redenen omklede beslissing te geven op het verweer van de verdachte. Dit verzuim leidde tot de conclusie dat het middel gegrond was. De Hoge Raad besloot om de zaak zelf af te doen uit doelmatigheidsredenen en verminderde de opgelegde gevangenisstraf van achttien maanden naar zeventien maanden en één week, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De overige middelen werden verworpen, omdat deze niet tot cassatie konden leiden.

De uitspraak van de Hoge Raad werd gedaan op 15 mei 2012 door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier. De beslissing benadrukt het belang van een tijdige en gemotiveerde reactie van de rechter op verweren van de verdediging, vooral in zaken waar de redelijke termijn van berechting in het geding is.

Uitspraak

15 mei 2012
Strafkamer
nr. S 11/02636 A
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 31 maart 2011, nummer H 6/2008, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963, wonende in [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C. Wendenburg, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het vierde middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof bij de strafoplegging geen rekening heeft gehouden met het tijdsverloop, althans heeft verzuimd te beslissen op een namens de verdachte dienaangaande gevoerd verweer.
2.2. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 17 maart 2011 heeft de raadsvrouwe van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in, voor zover hier van belang:
"Thans hebben cliënten heden na 4 jaren en 4 maanden na datum nog steeds geen zekerheid omtrent hun positie en status. Deze onzekerheid die niet aan hen toe te rekenen is dient eveneens te worden meegenomen in Uw beoordeling. Het beginsel van berechting binnen redelijke termijn 6 EVRM is ook geschonden hetgeen een rechtvaardiging dient te vinden in uw uitspraak."
2.3. Aldus is een verweer gevoerd waaromtrent het Hof op straffe van nietigheid uitdrukkelijk een met redenen omklede beslissing had moeten geven. Aangezien zodanige beslissing in de bestreden uitspraak niet voorkomt, is het middel gegrond. De Hoge Raad zal de zaak om doelmatigheidsredenen zelf afdoen.
2.4. De aan de Hoge Raad gezonden stukken houden ten aanzien van het procesverloop in hetgeen is weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5.4. In cassatie wordt ervan uitgegaan dat tussen het instellen van beroep in cassatie op 23 mei 2008 en 13 juli 2010, de datum waarop door de Hoge Raad op dat beroep uitspraak is gedaan, de redelijke termijn van berechting als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
3. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze zeventien maanden en één week, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 15 mei 2012.