ECLI:NL:HR:2012:BW5162

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/00287
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de motivering van strafoplegging en vreemdelingenrechtelijke consequenties

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 mei 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1971 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in het Detentiecentrum 'Rotterdam', was veroordeeld voor het in bezit hebben van een vervalst reisdocument. De politierechter had een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken opgelegd. De advocaat van de verdachte, mr. N. van Schaik, stelde in hoger beroep dat het Hof onvoldoende rekening had gehouden met de vreemdelingenrechtelijke consequenties van de strafoplegging, zoals een ongewenstverklaring. Het Hof had de verdachte veroordeeld zonder expliciet de redenen te geven voor het afwijken van het door de verdediging naar voren gebrachte standpunt over de strafmaat. De Advocaat-Generaal Vegter had geconcludeerd tot vernietiging van het arrest en terugwijzing naar het Hof.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof in strijd met artikel 359, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering had verzuimd om de redenen voor de afwijking van het standpunt van de verdediging te motiveren. Dit verzuim leidde tot nietigheid van de uitspraak volgens artikel 359, achtste lid, van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling. Het beroep werd voor het overige verworpen. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de rechter bij strafopleggingen, vooral wanneer vreemdelingenrechtelijke gevolgen aan de orde zijn.

Uitspraak

15 mei 2012
Strafkamer
nr. S 11/00287
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 13 december 2010, nummer 23/001780-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, ten tijde van de betekening van de aanzegging uit anderen hoofde gedetineerd in het Detentiecentrum "Rotterdam" te Rotterdam.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid, Sv heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van het door de verdediging naar voren gebrachte uitdrukkelijk onderbouwde standpunt met betrekking tot de op te leggen straf in verband met de vreemdelingenrechtelijke consequenties.
2.2. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig een door hem overgelegde pleitnota. De pleitnota houdt in:
"Cliënte is naar aanleiding van de gebeurtenissen uit dit dossier ongewenst verklaard (Bijlage 1). Dit is zeer spijtig omdat paragraaf A.5.2. van de Vreemdelingencirculaire aangeeft dat een ongewenstverklaring alleen dan plaatsvindt als er meer dan een maand gevangenisstraf opgelegd wordt (Bijlage 2).
Het gevolg van een ongewenstverklaring is dat cliënte niet langer rechtmatig verblijf krachtens de Vreemdelingenwet in Nederland kan hebben. Volgens staande jurisprudentie van de Hoge Raad dient de feitenrechter rekening te houden met de mogelijkheid dat er een ongewenstverklaring kan volgen.
In eerste aanleg is dit niet gebeurd. Derhalve verzoek ik u dat wel te doen."
2.3. Het Hof heeft de verdachte ter zake van "in het bezit zijn van een reisdocument waarvan zij weet dat het vervalst is" veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken. Het Hof heeft de strafoplegging als volgt gemotiveerd:
"De politierechter in de rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het haar tenlastegelegde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het haar ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte was op Schiphol in bezit van een paspoort, waarvan zij wist dat het een vervalst exemplaar betrof. Hierdoor heeft de verdachte een deugdelijke grensbewaking en een behoorlijke identiteitscontrole proberen te ontgaan en het vertrouwen dat in het internationaal personenverkeer pleegt te worden gesteld aan identiteitspapieren misbruikt.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 23 november 2010 is de verdachte in Nederland niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof ziet geen aanleiding voor het opleggen van een lagere straf dan de politierechter heeft gedaan, gelet op de strafmaat die het in soortgelijke zaken pleegt aan te houden.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden."
2.4. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman het Hof verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met, kort gezegd, de vreemdelingenrechtelijke consequenties die de oplegging van een langere gevangenisstraf dan van een maand voor de verdachte zou meebrengen. Dit betoog kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het Hof naar voren is gebracht. Het Hof is in zijn arrest van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken door de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van zes weken maar heeft, in strijd met art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv niet in het bijzonder de redenen opgegeven die tot die afwijking hebben geleid. Dat verzuim heeft ingevolge art. 359, achtste lid, Sv nietigheid tot gevolg.
2.5. Het middel slaagt.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 15 mei 2012.