ECLI:NL:HR:2012:BW4812

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/00851
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen dwangbevel inzake bestuursdwang door gemeente bij appartementseigenaar

In deze zaak gaat het om een verzet tegen een dwangbevel dat door de gemeente 's-Gravenhage is uitgevaardigd tegen een appartementseigenaar, [eiser], in verband met de invordering van kosten die voortvloeien uit bestuursdwang. De Vereniging van Eigenaren (VvE) had niet voldaan aan een aanschrijving van de gemeente op basis van de Woningwet, waardoor de gemeente genoodzaakt was om bestuursdwang toe te passen. De gemeente heeft vervolgens kosten van de uitvoering van deze bestuursdwang bij [eiser] ingevorderd via een dwangbevel. De Hoge Raad oordeelt dat de invordering van kosten bij dwangbevel alleen mogelijk is van de overtreder van de aanschrijving. In dit geval is de VvE als overtreder aangemerkt, maar de Hoge Raad stelt vast dat de aanschrijving aan de VvE ook geldt voor de appartementseigenaren gezamenlijk. Hierdoor kan de gemeente de kosten ook bij [eiser] invorderen, aangezien hij als lid van de VvE wordt beschouwd als overtreder. De Hoge Raad verwerpt het beroep van [eiser] en bevestigt de beslissing van het hof dat de kosten van de bestuursdwang bij hem kunnen worden ingevorderd. De uitspraak leidt tot een veroordeling van [eiser] in de proceskosten van de cassatieprocedure.

Uitspraak

4 mei 2012
Eerste Kamer
11/00851
DV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. J.H. Hommel,
t e g e n
DE GEMEENTE 'S-GRAVENHAGE,
zetelende te 's-Gravenhage,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J.W.H. van Wijk.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en de Gemeente.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 274437/HA ZA 06-3384 van de rechtbank 's-Gravenhage van 7 februari 2007 en 12 september 2007;
b. het arrest in de zaak 105.007.545/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 7 september 2010.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Gemeente heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor de Gemeente mede door mr. M.M. van Asperen, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot vernietiging en verwijzing.
Mr. van Asperen voornoemd heeft bij brief van 29 maart 2012 namens de Gemeente op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In deze zaak betreffende de invordering van kosten verbonden aan de toepassing van bestuursdwang op de voet van art. 5:26 lid 1 (oud) Awb luidende:
"Het bestuursorgaan dat bestuursdwang heeft toegepast, kan van de overtreder bij dwangbevel de ingevolge artikel 5:25 verschuldigde kosten, verhoogd met de op de invordering vallende kosten, invorderen."
kan in cassatie van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Eiser] is eigenaar van het appartement gelegen aan de [a-straat 1] te 's-Gravenhage, dat deel uitmaakt van het appartementencomplex [a-straat 1-2].
Hij is uit dien hoofde lid van de Vereniging van Eigenaren [a-straat 1-2] (hierna ook: de VvE).
(ii) Bij brief van 17 maart 2000 heeft de Gemeente op grond van art. 14 lid 1 (oud) Woningwet [eiser] onder aanzegging van bestuursdwang aangeschreven om voor 3 juli 2000 een aantal voorzieningen te treffen met betrekking tot diens appartement. Bij brief van diezelfde datum is op grond van genoemde wetsbepaling de VvE onder aanzegging van bestuursdwang aangeschreven om voor 1 juli 2000 een aantal voorzieningen te treffen ten aanzien van (onder meer) de gemeenschappelijke gedeelten van het complex. Deze aanschrijving heeft de Gemeente gericht aan "de Vereniging van Eigenaren p/a [betrokkene 1] [eiser]". De voorzieningen zijn niet binnen de gestelde termijn getroffen.
(iii) Op 28 juni 2002 heeft de Gemeente een aannemersbedrijf opdracht gegeven de aan de gemeenschappelijke gedeelten en het appartement van [eiser] te treffen voorzieningen uit te voeren.
(iv) Bij brief van 19 januari 2005 heeft de Gemeente aan [eiser] meegedeeld dat, nadat was gebleken dat geen gevolg was gegeven aan de aanschrijvingen van 17 maart 2000, de werkzaamheden van gemeentewege zijn uitgevoerd, en heeft zij hem verzocht om voldoening van € 66.742,98 ter zake van de kosten van de aannemer alsmede door de Gemeente gemaakte kosten.
(v) Bij exploot van 28 juni 2006 is aan [eiser] betekend "een dwangbevel uitgevaardigd door de Burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage op basis van de bestuursdwangbeschikking d.d. 17 maart 2000, ten laste van gerekwireerde."
Dat dwangbevel luidt onder meer:
"Betrokkene is verschuldigd:
Hoofdsom € 66.742,98
Invorderingskosten incl. BTW € 1.785.00
Wettelijke rente € 3.210,98
Totaal € 71.738,96"
Dit totaalbedrag is onbetaald gebleven.
3.2 [Eiser] is in verzet gekomen tegen het dwangbevel.
De rechtbank heeft het verzet gegrond verklaard en het dwangbevel buiten werking gesteld voor zover daarbij een hoger bedrag is ingevorderd dan € 32.213,35. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt, nu de aanschrijving inzake de gemeenschappelijke gedeelten is gericht aan de VvE en niet aan [eiser], aan het dwangbevel een deugdelijke grondslag voor zover het betrekking heeft op de kosten van de werkzaamheden aan die gemeenschappelijke gedeelten, en kunnen slechts de aanneemsom die ziet op het appartement van [eiser] en een deel van de door de Gemeente gemaakte kosten en van de invorderingskosten van hem worden ingevorderd.
3.3 In hoger beroep heeft het hof het verzet alsnog geheel ongegrond verklaard. Hetgeen het hof daartoe heeft overwogen kan, voor zover in cassatie nog van belang, als volgt worden weergegeven. De schuld van de VvE aan de Gemeente ter zake van de aannemingskosten die samenhangen met de werkzaamheden aan de gemeenschappelijke gedeelten komt voor rekening van de gezamenlijke appartementseigenaars. Zij dienen in die schuld bij te dragen naar hetgeen geldt in hun onderlinge verhouding. De VvE is voor die schuld met de eigenaars hoofdelijk verbonden.
De Gemeente kan de eigenaars hoofdelijk aanspreken naar hetgeen geldt in die onderlinge verhouding. Dat het hier gaat om kosten die ingevolge de Awb invorderbaar zijn bij de VvE, als overtreder, zet de regeling van art. 5:113 BW voor het verhaal van geldschulden op een vereniging van eigenaars niet opzij. Het dwangbevel kan derhalve naast de VvE aan iedere eigenaar, in dit geval aan [eiser], in overeenstemming met de interne verhouding, in dit geval voor 3/7, worden uitgevaardigd (rov. 7).
Hiertegen keert zich het uit twee onderdelen bestaande middel.
3.4.1 Onderdeel I klaagt dat het hof het bepaalde in art. 5:26 lid 1 (oud) heeft miskend. Krachtens die bepaling kan de Gemeente van de overtreder bij dwangbevel de ingevolge art. 5:25 Awb verschuldigde kosten invorderen. Nu de bestuursdwangbeschikking van 17 maart 2000 betreffende de gemeenschappelijke gedeelten slechts tot de VvE was gericht, is slechts de VvE en niet ook [eiser] als overtreder aan te merken en was invordering bij dwangbevel slechts mogelijk ten aanzien van de VvE. Dat de Gemeente ingevolge art. 5:113 lid 5 de appartementseigenaren hoofdelijk kan aanspreken, brengt niet mee dat op grond van die hoofdelijkheid ook ten aanzien van een appartementseigenaar tot invordering bij dwangbevel kan worden overgegaan, aldus het onderdeel, waarin met "bestuursdwangbeschikking" kennelijk (mede) wordt bedoeld de in de brief van 17 maart 2000 opgenomen aanschrijving. Onderdeel II voegt daaraan subsidiair nog een motiveringsklacht toe.
3.4.2 Onderdeel I is gegrond. Kosten in de zin van art. 5:26 lid 1 (oud) kunnen ingevolge deze bepaling slechts van de overtreder bij dwangbevel worden ingevorderd. Overtreder is in een geval als dit degene die in strijd met art. 21 lid 1 (oud) Woningwet niet voldoet aan een tot hem gerichte aanschrijving. Het hof heeft alleen de VvE aangemerkt als overtreder. Bij dat uitgangspunt, kunnen de kosten niet op grond van art. 5:113 lid 5 voor het in die bepaling bedoelde deel bij dwangbevel worden ingevorderd van elk der appartementseigenaars.
3.4.3 Het onder 3.4.2 overwogene leidt evenwel niet tot vernietiging van het bestreden arrest. Zoals de Gemeente terecht voor het hof heeft aangevoerd (memorie van grieven nr. 3.19), is een aanschrijving aan een vereniging van eigenaars tot het treffen van voorzieningen aan gemeenschappelijke gedeelten tevens aan te merken als een aanschrijving aan de, op grond van art. 5:126 lid 2 BW door die vereniging vertegenwoordigde, eigenaars tezamen. Dat brengt mee dat niet alleen de VvE maar ook [eiser] als overtreder moet worden aangemerkt en dat de kosten in de zin van art. 5:26 lid 1 (oud) ook van hem bij dwangbevel kunnen worden ingevorderd. Het oordeel van het hof dat 3/7 deel van de aannemingskosten en de overige kosten die samenhangen met de werkzaamheden aan de gemeenschappelijke gedeelten bij dwangbevel van [eiser] kan worden ingevorderd, is dus juist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op € 781,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren J.C. van Oven, F.B. Bakels, W.D.H. Asser en M.A. Loth, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president W.A.M. van Schendel op 4 mei 2012.