ECLI:NL:HR:2012:BW4760

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/03310
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aanslag inkomstenbelasting en boetebeschikking met betrekking tot overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting en een daarbij opgelegde boete aan belanghebbende voor het jaar 2003. De Inspecteur had de aanslag en de boete gehandhaafd na bezwaar, maar de Rechtbank te 's-Gravenhage verklaarde het beroep ongegrond en vernietigde de boetebeschikking, waarbij de boete werd verminderd. Belanghebbende ging in hoger beroep bij het Gerechtshof, dat de uitspraak van de Rechtbank vernietigde voor zover het beroep ongegrond was verklaard en de vergoeding van griffierecht aan belanghebbende gelastte. De Staatssecretaris van Financiën ging in cassatie tegen deze uitspraak, en diende ook een incidenteel beroep in.

De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van belanghebbende in het principale beroep niet tot cassatie konden leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Het Hof had de grieven van belanghebbende verworpen en geoordeeld dat de Rechtbank de boete had moeten verminderen wegens overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 EVRM. De Hoge Raad bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het principale beroep van belanghebbende ongegrond, terwijl het incidentele beroep van de Staatssecretaris gegrond werd verklaard. De uitspraak van het Hof werd vernietigd en de uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd.

Dit arrest is gewezen op 4 mei 2012 door de Hoge Raad, waarbij de vice-president en de raadsheren in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier het arrest openbaar uitspraken.

Uitspraak

4 mei 2012
nr. 11/03310
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 15 juni 2011, nr. 10/00238, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven boetebeschikking.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, alsmede een boete. De aanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
De Rechtbank te 's-Gravenhage (nr. AWB 08/471 IB/PVV) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur op het bezwaar tegen de boetebeschikking vernietigd en de boete verminderd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, doch uitsluitend voor zover daarbij het beroep ongegrond is verklaard, het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaard en de vergoeding aan belanghebbende gelast van het door hem ter zake van de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de in het principale beroep aangevoerde klachten
De klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het in het incidentele beroep voorgestelde middel
4.1. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de aanslag en de boete terecht en tot het juiste bedrag zijn opgelegd. Enkel op grond van de door de Rechtbank ambtshalve geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM bij de berechting van de zaak heeft de Rechtbank geoordeeld dat de boete moet worden verminderd.
4.2. Het Hof heeft de door belanghebbende in hoger beroep tegen de aanslag en de boete aangevoerde grieven verworpen. Vervolgens heeft het Hof geoordeeld dat de Rechtbank, aangezien zij tot de slotsom was gekomen dat de boete moest worden verminderd wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM, het tegen de uitspraak van de Inspecteur betreffende de boete ingestelde beroep gegrond had moeten verklaren en om die reden vergoeding van het betaalde griffierecht niet achterwege had mogen laten.
Het tegen laatstvermelde oordelen van het Hof gerichte middel slaagt op de gronden die zijn vermeld in het arrest van de Hoge Raad van 16 september 2011, nr. 10/03571, LJN BP8053, BNB 2011/286. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen en zal de uitspraak van de Rechtbank bevestigen.
5. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het principale beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond,
verklaart het incidentele beroep in cassatie van de Staatssecretaris gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, en
bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren A.R. Leemreis, E.N. Punt, C.H.W.M. Sterk en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2012.