ECLI:NL:HR:2012:BW4301

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/00813
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige aanhouding en bewijsuitsluiting in strafzaak tegen verdachte van gebruik valse betaalpassen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 mei 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1984 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was aangeklaagd voor het opzettelijk gebruik van valse betaalpassen. De feiten vonden plaats op 24 februari 2010 in Amsterdam, waar de verdachte werd betrapt door medewerkers van Holland Casino terwijl hij probeerde geld te pinnen met valse passen. De medewerkers hebben de verdachte naar een aparte ruimte meegenomen, wat door de verdediging werd aangeduid als een onrechtmatige aanhouding. De verdediging stelde dat er geen redelijk vermoeden van schuld was en dat de aanhouding door de medewerkers van het casino als een burgeraanhouding moest worden aangemerkt.

Het Gerechtshof oordeelde echter dat er geen sprake was van een ontdekking op heterdaad en dat de aanhouding door de opsporingsambtenaren pas rechtmatig was nadat zij camerabeelden hadden bekeken die voldoende verdenking van een strafbaar feit toonden. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat het Hof niet onjuist had geoordeeld. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarbij werd vastgesteld dat de aanhouding door de opsporingsambtenaren rechtmatig was en dat het bewijs niet onrechtmatig was verkregen. De uitspraak benadrukt het belang van de voorwaarden waaronder een aanhouding kan plaatsvinden en de rol van camerabeelden in het vaststellen van verdenking.

De Hoge Raad concludeerde dat het middel van de verdachte tevergeefs was voorgesteld en dat de verwerping van het verweer door het Hof zelfstandig was gedragen door de vaststellingen omtrent de rechtmatigheid van de aanhouding.

Uitspraak

8 mei 2012
Strafkamer
nr. S 11/00813
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 januari 2011, nummer 23/001196-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.F. van der Brugge, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over de verwerping door het Hof van het verweer dat de aanhouding van de verdachte door de medewerkers van Holland Casino onrechtmatig was en daarom moet leiden tot bewijsuitsluiting.
2.2. Ten laste van de verdacht is bewezenverklaard dat:
"hij omstreeks 24 februari 2010 te Amsterdam opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse betaalpassen, te weten een IKEA-pas en een Spa-finder giftcard, bestemd voor het verkrijgen van betalingen langs geautomatiseerde weg, als waren deze passen echt en onvervalst, bestaande het gebruikmaken hierin dat hij, verdachte meermalen (een of meer van) voornoemde betaalpassen in de gleuf van betaalautomaten heeft gedaan, zulks terwijl hij wist, dat die betaalpassen bestemd waren voor zodanig gebruik en bestaande die valsheid hierin dat op de magneetstrips van voornoemde IKEA-pas en voornoemde giftcard de gegevens waren gekopieerd en geladen van een ING bankrekening met rekeningnummer [00001] en een ABN AMRO bankrekening met rekeningnummer [00002]."
2.3. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Bespreking van de terechtzitting gevoerde verweren
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat het bewijs onrechtmatig is verkregen, als gevolg van de onrechtmatige aanhouding en fouillering van de verdachte. Immers, medewerkers van Holland Casino hebben de verdachte naar een aparte ruimte in het Casino meegenomen. De verdachte kon op dat moment niet weglopen en was dus in feite reeds aangehouden toen de politie aankwam. Er is dus sprake geweest van een burgeraanhouding. Op dat moment was er echter geen sprake van een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit en had de verdachte niet mogen worden aangehouden. De beveiligers van het Casino hebben slechts waargenomen dat de verdachte van Roemeense afkomst was en dat hij twee keer heeft geprobeerd geld te pinnen. Dat is volgens de raadsman onvoldoende om een verdenking te doen ontstaan. Dat hij zenuwachtig overkwam, is een subjectief criterium, terwijl objectieve criteria gelden bij de beoordeling of er sprake is ven een redelijk vermoeden van schuld in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering. (...)
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen (pag. 4 e.v.) heeft de beveiligingsmedewerker [betrokkene 1] als volgt over zijn waarnemingen verklaard. Op 24 februari 2010 kwam een Roemeense man bij Holland Casino binnen. Door middel van het in het casino aanwezige camera-systeem werd deze man geobserveerd. Hij zag op deze beelden dat de man bij twee pinautomaten probeerde te pinnen. Het lukte niet en de man liep zenuwachtig heen en weer ter hoogte van de pinautomaten. De man was aan het telefoneren, liep de toiletruimte in en liep kort daarna opnieuw in de richting van de pinautomaten. Hierop is [betrokkene 1] naar de man toegegaan en heeft hem aangesproken, waarop de man verklaarde dat hij niet meer in het bezit was van een bankpas, maar deze kennelijk verloren had. [Betrokkene 1] zag dat de man tijdens dit gesprek een pas uit de automaat pakte. Hierop is de man in afwachting van de komst van politie naar een "ruimte voor ophoud" meegegaan. Uit de stukken in het dossier komt niet naar voren, en evenmin heeft de raadsman gesteld dat de verdachte tegen zijn wil, zelfs met geweld, is meegenomen en in de ruimte voor oponthoud heeft verbleven. Uit het proces-verbaal van bevindingen (pag. 5) blijkt dat genoemde [betrokkene 1] en zijn collega de politie hebben gebeld en dat zij de verdachte vervolgens onverwijld aan de twee opsporingsambtenaren hebben overgedragen.
Het hof is van oordeel dat deze handelwijze niet als een burgeraanhouding kan worden aangemerkt, omdat er geen sprake van een ontdekking op heterdaad was.
Na de overdracht hebben de verbalisanten, zoals hieronder nog ter sprake komt, onder meer de video-opnamen bekeken waardoor de verdenking van het begaan van een strafbaar feit ontstond. Op dat moment mochten de verbalisanten de verdachte aanhouden. De aanhouding was derhalve rechtmatig en derhalve verwerpt het hof dit onderdeel van het verweer."
2.4. De Hoge Raad verstaat de hiervoor weergegeven overwegingen aldus dat het Hof daarin tot uitdrukking heeft gebracht dat geen sprake was van een ontdekking op heterdaad en dat het optreden van de medewerkers van Holland Casino daarom niet kan worden aangemerkt als een aanhouding in de zin van art. 53 Sv. Gelet op hetgeen het Hof heeft vastgesteld omtrent de aanleiding voor het optreden van de medewerkers, geeft dat oordeel niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk. De verdachte is volgens het Hof pas aangehouden door de opsporingsambtenaren. Die aanhouding heeft het Hof rechtmatig geoordeeld op de grond dat de opsporingsambtenaren daartoe eerst zijn overgegaan nadat ze aan de hand van camerabeelden hadden vastgesteld dat jegens de verdachte voldoende verdenking van een strafbaar feit bestond. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en draagt de verwerping van het gevoerde verweer zelfstandig, zodat hetgeen het Hof voorts nog heeft overwogen, onbesproken kan blijven.
2.5. Het middel is dus tevergeefs voorgesteld.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 8 mei 2012.