ECLI:NL:HR:2012:BW3700

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/00147
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
  • Y. Buruma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over rechtmatige uitoefening van politieambtenaren en tenuitvoerlegging van straf

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, waarin de verdachte is veroordeeld voor het opzettelijk mishandelen van een politieambtenaar tijdens de rechtmatige uitoefening van diens bediening. De Hoge Raad behandelt de vraag of de aanhouding van de verdachte rechtmatig was en of de opgelegde straf correct is gemotiveerd. De verdachte is op 9 maart 2008 in Nijmegen aangehouden door politieambtenaren die op dat moment op weg waren naar een melding van een aanval op ambulancemedewerkers. Het Hof oordeelt dat de politieambtenaren zich in de rechtmatige uitoefening van hun bediening bevonden, omdat zij direct na de melding van de aanval naar de plaats delict zijn gegaan en de verdachte kort na het vertrek van de ambulance hebben aangehouden. De Hoge Raad bevestigt dit oordeel en stelt dat het Hof niet onjuist heeft geoordeeld over de rechtmatigheid van de aanhouding. Daarnaast wordt de motivering van het Hof over de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf besproken. De Hoge Raad benadrukt dat de strafrechter een niet-bindend advies kan geven over de wijze van tenuitvoerlegging, maar niet bindend kan beslissen. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere uitspraak van het Hof in stand blijft.

Uitspraak

8 mei 2012
Strafkamer
nr. S 11/00147
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 5 augustus 2010, nummer 21/004770-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, ten tijde van de betekening van de aanzegging uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Arnhem, locatie De Berg" te Arnhem.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft dr. D.J.P.M. Vermunt, advocaat te Arnhem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover daarbij is bepaald dat de vrijheidsstraf moet worden tenuitvoergelegd in een penitentiaire inrichting en voor het overige tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het derde middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof onvoldoende gemotiveerd is afgeweken van een namens de verdachte voorgedragen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt inzake de rechtmatigheid van de bediening der politieambtenaren.
2.2. Ten laste van de verdachte is onder meer bewezenverklaard dat:
"4. hij op of omstreeks 09 maart 2008 te Nijmegen, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten [verbalisant 1], (als politieambtenaar werkzaam bij Team Dukenburg-Team Lindenholt, belast met de noodhulp), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, (met kracht) heeft gestompt/geslagen, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
5. hij op of omstreeks 09 maart 2008 te Nijmegen toen de aldaar dienstdoende verbalisanten [verbalisant 2] en/of [verbalisant 1], beiden belast met de algemene surveillance in het District Stad Nijmegen, verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 300 Wetboek van Strafrecht en/of artikel 285 Wetboek van Strafrecht, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, (op heterdaad ontdekt), had(den) aangehouden en vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner/hunner bediening, door opzettelijk gewelddadig (met kracht) in tegengestelde richting te rukken en/of te trekken."
2.3. Ten aanzien van de bewezenverklaring heeft het Hof onder meer het volgende overwogen:
"Ten aanzien van feiten 4 en 5 stelt de raadsman van verdachte zich op het standpunt, zakelijk weergegeven, dat de politie-ambtenaren niet werkzaam waren gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening. Er was geen sprake van een aanhouding op heterdaad, nu de (opsporings)ambtenaren hun reis naar het woonwagenkamp hebben afgebroken toen zij hoorden dat de ambulancemedewerkers in Wijchen, aan de Nieuweweg stonden. Ze zijn toen eerst naar Wijchen gereden alvorens zij naar het woonwagenkamp in Nijmegen zijn gegaan teneinde verdachte aan te houden. Er is derhalve geen sprake van onafgebroken verrichten van opsporingshandelingen waardoor de aanhouding van verdachte onrechtmatig was.
(...)
Ten aanzien van het onder 4 en 5 tenlastegelegde overweegt het hof.
De verbalisanten hebben om 3.45 uur de melding gekregen dat het personeel van een ambulance zou zijn aangevallen. Op de weg naar de Teersdijk horen zij dat de ambulancemedewerkers onderweg op de politie stond te wachten. Naar het oordeel van het hof is het dan niet meer dan begrijpelijk dat de verbalisanten eerst bij de ambulancemedewerkers gaan informeren naar hun toestand en naar de feiten en omstandigheden die aan het gebeuren ten grondslag liggen en met name welke personen hierbij betrokken waren. Op dat moment ontstond bij hen een redelijk vermoeden van schuld van verdachte. Direct hierna hebben de verbalisanten zich naar de Teersdijk gespoed om daar verdachte aan te houden. Voort blijkt ook uit de verklaring van [betrokkene 1] dat er slechts een korte tijdspanne gelegen was tussen het vertrek van de ambulance en de komst van de politie. Zij verklaart immers dat enkele ogenblikken nadat de ambulance wegreed de politie het woonwagencentrum opreed. Derhalve is er geen sprake geweest van een onderbreking van opsporingshandelingen, was de aanhouding van verdachte rechtmatig en waren de verbalisanten ook overigens werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening."
2.4. Het Hof heeft vastgesteld dat de politieambtenaren zich, na een melding van ambulancemedewerkers dat zij werden aangevallen, naar de plaats van het delict hebben begeven, en dat zij, nadat zij onderweg van de ambulancemedewerkers hadden vernomen wie bij de aanval betrokken waren geweest op grond waarvan bij hen het redelijke vermoeden van schuld van de verdachte was ontstaan, hem onmiddellijk nadat zij ter plaatse waren gekomen - kort na het vertrek van de
ambulance - hebben aangehouden. Tegen die achtergrond en gelet op het bepaalde in art. 128 Sv geeft het oordeel van het Hof dat de verdachte "op heeter daad" is aangehouden, niet blijk van een onjuiste uitleg van dat in art. 53 Sv voorkomende begrip. Ook overigens heeft het Hof door te overwegen als hiervoor is weergegeven - zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting - toereikend gemotiveerd waarom de in de bewezenverklaring genoemde politieambtenaren werkzaam waren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening. Art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv noopte het Hof niet tot een nadere motivering.
2.5. Het middel faalt.
3. Beoordeling van het vijfde middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte heeft bepaald dat de opgelegde gevangenisstraf zal worden tenuitvoergelegd in een penitentiaire inrichting.
3.2. Het bestreden arrest houdt, voor zover hier van belang, in:
"Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
(...)
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat de door de politierechter opgelegde straf en de door de advocaat-generaal gevorderde straf geen recht doet aan de ernst van de gepleegde feiten. Gelet op voornoemd uittreksel uit de justitiële documentatie is het opleggen van een voorwaardelijk gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht inmiddels een gepasseerd station.
Het hof neemt bij de bepaling van de straf tot uitgangspunt dat de door verdachte gepleegde delicten aanleiding geven tot oplegging van een substantiële onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.
Bij het bepalen van de duur van deze gevangenisstraf overweegt het hof, wellicht ten overvloede, nog als volgt.
Het hof heeft kennis genomen van de maatschappelijke discussie die is ontstaan nadat bekend is geworden dat een aantal tot een korte gevangenisstraf veroordeelden, de opgelegde gevangenisstraf niet behoefden te ondergaan. Deze veroordeelden zouden in plaats daarvan onder elektronisch toezicht zijn gesteld.
Het hof zou een zodanige vorm van executie, in casu, als zeer ongewenst bestempelen. Het hof heeft bij het bepalen van de gevangenisstraf zeer bewust overwogen dat verdachte een beperkte periode een gevangenisstraf moet ondergaan. Een in het algemeen als milder ervaren vorm van straf, te weten elektronisch toezicht zou in het geheel niet voldoen aan de bedoelingen van het hof.
Het hof zal daarom in de beslissing bepalen dat de gevangenisstraf moet worden ten uitvoer gelegd in een penitentiaire inrichting.
(...)
Het hof:
(...)
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
(...)
Bepaalt dat deze gevangenisstraf wordt ten uitvoer wordt gelegd in een penitentiaire inrichting."
3.3. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat het de strafrechter vrijstaat om in zijn strafmotivering een niet-bindend advies te geven over de tenuitvoerlegging van de door hem opgelegde straf. De rechter is evenwel niet bevoegd om bindend te beslissen over de wijze waarop een door hem opgelegde vrijheidsstraf zal worden tenuitvoergelegd (vgl. HR 9 april 1974, LJN AB4244, NJ 1974/244).
3.4. De Hoge Raad verstaat hetgeen hiervoor onder 3.2 is weergegeven als een niet-bindend advies van het Hof over de wijze waarop de aan de verdachte opgelegde vrijheidsstraf zal worden tenuitvoergelegd.
3.5. Het middel, dat uitgaat van een andere lezing van de bestreden uitspraak, mist dus feitelijke grondslag zodat het niet tot cassatie kan leiden.
4. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 8 mei 2012.