ECLI:NL:HR:2012:BW3692

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/05243
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen niet-ontvankelijk verklaring in hoger beroep wegens verzuim in proces-verbaal

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarbij de verdachte niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn hoger beroep. De verdachte had geen schriftuur met grieven ingediend en was niet verschenen ter terechtzitting. Het Hof had op 24 juni 2008 verstek verleend tegen de verdachte en de zaak behandeld zonder inhoudelijke behandeling. De verdachte heeft op 24 november 2010 beroep in cassatie ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat het proces-verbaal van de terechtzitting niet correct was vastgesteld en ondertekend door de raadsheer die over de zaak had geoordeeld, wat volgens hem zou moeten leiden tot nietigheid van het onderzoek en de uitspraak.

De Hoge Raad oordeelt dat het verzuim in het proces-verbaal niet leidt tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting en de uitspraak. De Hoge Raad stelt vast dat de aantekening van het mondeling arrest, die later is gemaakt, gelijkluidend is aan de eerdere aantekening en dat de omstandigheden van de zaak niet tot nietigheid hoeven te leiden. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de beslissing van het Gerechtshof.

De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 8 mei 2012, waarbij de vice-president en twee raadsheren aanwezig waren. De zaak is behandeld in het kader van het strafrecht en betreft de toepassing van artikelen uit het Wetboek van Strafvordering, met name de artikelen 327, 425 en 426.

Uitspraak

8 mei 2012
Strafkamer
nr. S 10/05243
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, Enkelvoudige Kamer, van 24 juni 2008, nummer 22/004633-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.M. Lintz, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het proces-verbaal van de terechtzitting van de enkelvoudige kamer van het Hof van 24 juni 2008 niet overeenkomstig art. 327 Sv is vastgesteld en ondertekend door de raadsheer die het mondeling arrest heeft gewezen, welk verzuim tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting en de naar aanleiding daarvan gewezen uitspraak leidt.
2.2.1. Blijkens de stukken van het geding heeft de enkelvoudige strafkamer van het Hof het bestreden arrest overeenkomstig art. 425, derde lid aanhef en onder c, Sv doen aantekenen in het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep. Dat proces-verbaal houdt het volgende in:
"Proces-verbaal van de op 24 juni 2008 in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof.
Tegenwoordig zijn:
mr. M.J. Bax-Luhrman,voorzitter
mr. L.P. den Hollander,advocaat-generaal
en mr. C.B. Jans,griffier
(...)
Het gerechtshof verleent verstek tegen de niet-verschenen verdachte.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor en vordert, nu de verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend noch heden ter terechtzitting is verschenen, dat de verdachte op grond van artikel 416, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, niet - ontvankelijk wordt verklaard in zijn hoger beroep.
Na sluiting van het onderzoek door de voorzitter doet het gerechtshof terstond uitspraak.
Aantekening mondeling arrest als bedoeld in artikel 425, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 12 april 2007, gegeven naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van heden.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte heeft niet binnen veertien dagen na het instellen van het hoger beroep een schriftuur met grieven tegen het vonnis ingediend. Evenmin heeft hij ter terechtzitting in hoger beroep mondeling bezwaren tegen het vonnis opgegeven. Het hof ziet ambtshalve geen redenen voor een inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep. Daarom zal de verdachte, gelet op het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, niet - ontvankelijk worden verklaard in hethoger beroep.
BESLISSING
Het Hof:
Verklaart de verdachte niet- ontvankelijk in het hoger beroep.
Dit proces-verbaal is bij ontstentenis van de raadsheer alleen vastgesteld en ondertekend door de griffier en voor gezien mede-ondertekend door mr. B.A. Stoker-Klein, vicepresident in dit gerechtshof."
2.2.2. Bij de stukken bevindt zich ook de Aantekening van het mondeling arrest als bedoeld in art. 426, eerste lid, Sv. Die houdt het volgende in:
"Verstek
Uitspraak van de enkelvoudige strafkamer van 24 juni 2008 in de zaak tegen de verdachte:
naam: [verdachte],
(...)
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte heeft niet binnen veertien dagen na het instellen van het hoger beroep een schriftuur met grieven tegen het vonnis ingediend. Evenmin heeft hij ter terechtzitting in hoger beroep mondeling bezwaren tegen het vonnis opgegeven. Het hof ziet ambtshalve geen redenen voor een inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep. Daarom zal de verdachte, gelet op het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, niet - ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.
BESLISSING
Verklaart de verdachte niet- ontvankelijk in het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mr. M.J. Bax-Luhrman,
in bijzijn van griffier mr. C.B. Jans."
2.3. De te dezen toepasselijke wetsbepalingen luiden als volgt:
- art. 327 Sv - dat ingevolge art 415 Sv tevens in hoger beroep van toepassing is -:
"Het proces-verbaal wordt door den voorzitter of door een van de rechters, die over de zaak heeft geoordeeld, en den griffier vastgesteld en zoo spoedig mogelijk na de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting en in elk geval binnen den in het eerste lid van artikel 365 vermelden termijn onderteekend. Voor zoover de griffier tot een en ander buiten staat is, geschiedt dit zonder zijne medewerking en wordt van zijn verhindering aan het slot van het proces-verbaal melding gemaakt."
- art. 425 Sv:
"1. Degene die zitting heeft in een enkelvoudige kamer als bedoeld in artikel 441, tweede lid, heeft de bevoegdheden die aan de voorzitter van de meervoudige kamer toekomen.
2. De enkelvoudige kamer geeft na sluiting van het onderzoek op de terechtzitting hetzij onmiddellijk, hetzij diezelfde dag op een door haar bij de sluiting van het onderzoek te bepalen uur mondeling arrest.
3. Het arrest wordt in het proces-verbaal aangetekend op de wijze door de Minister van Justitie te bepalen:
(...)
c. indien een gewoon rechtsmiddel tegen het arrest wordt aangewend
(...)"
- art. 426 Sv:
"1. Behoudens art. 425, derde lid, en indien er schriftelijk arrest is gewezen, blijft het opmaken van een proces-verbaal van de terechtzitting achterwege en wordt de uitspraak binnen twee maal vier en twintig uur op een aan de dubbel van de dagvaarding te hechten stuk aangetekend. De aantekening wordt door de enkelvoudige kamer gewaarmerkt.
(...)
4. Wordt alsnog aan artikel 425, derde lid onder b of c toepassing gegeven, dan komt de in het eerste lid bedoelde aantekening te vervallen. De griffier haalt alsdan de aantekening door.
(...)"
2.4. Overeenkomstig art. 426, eerste lid, Sv is het opmaken van een proces-verbaal van de terechtzitting van 24 juni 2008 van de enkelvoudige kamer van het Hof achterwege gebleven. De verdachte heeft op 24 november 2010 beroep in cassatie ingesteld. Ingevolge art. 426, vierde lid, Sv in verbinding met art. 425, derde lid onder c, Sv is alsnog toepassing gegeven aan de verplichting het mondeling arrest aan te tekenen in het proces-verbaal van de terechtzitting en is de aantekening als bedoeld in art. 426 Sv vervallen. Bedoeld proces-verbaal houdt als de aan deze aantekening gelijkluidende beslissing van het Hof in dat tegen de verdachte verstek wordt verleend. Het proces-verbaal houdt verder in dat de Advocaat-Generaal de zaak heeft voorgedragen en heeft gevorderd dat de verdachte op grond van het bepaalde in art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn hoger beroep, dat de voorzitter vervolgens het onderzoek heeft gesloten en terstond uitspraak heeft gedaan. Het proces-verbaal houdt voorts in de aantekening van het arrest. De inhoud daarvan is gelijkluidend aan die van de (hiervoor onder 2.2.2 weergegeven) aantekening mondeling arrest als bedoeld in art. 426 Sv.
2.5. In een geval als het onderhavige, waarin het bij verstek gewezen arrest blijkens de aantekening mondeling arrest als de beslissing van de raadsheer die over de zaak heeft geoordeeld slechts inhoudt dat de verdachte op grond van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn hoger beroep, terwijl het opmaken van het proces-verbaal van de terechtzitting aanvankelijk achterwege kon worden gelaten en eerst na geruime tijd alsnog toepassing diende te worden gegeven aan de verplichting het mondeling arrest aan te tekenen in het proces-verbaal van de terechtzitting, behoeft de omstandigheid dat het proces-verbaal bij ontstentenis van de raadsheer die over de zaak heeft geoordeeld niet meer overeenkomstig art. 327 Sv door deze kon worden vastgesteld en ondertekend, niet tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak te leiden.
2.6. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 8 mei 2012.