ECLI:NL:HR:2012:BW3677

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/03782
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de bekendmaking van een APV en de geldigheid van een gebiedsaanwijzing in Leeuwarden

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden, waarin de verdachte is veroordeeld voor het bij zich hebben van een mes in een voor het publiek toegankelijk gebouw. De verdachte heeft in cassatie aangevoerd dat de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) Leeuwarden, die het verbod op het bij zich hebben van steekwapens regelt, ondeugdelijk is bekendgemaakt en daarom niet verbindend is. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld op basis van de motiveringsvoorschriften van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De Hoge Raad oordeelt dat het Hof niet in strijd heeft gehandeld met de motiveringsplicht, omdat het Hof de door de verdediging naar voren gebrachte standpunten niet als uitdrukkelijk onderbouwd heeft opgevat. De Hoge Raad concludeert dat de bekendmaking van de APV niet op de juiste wijze is aangetoond, maar dat dit niet leidt tot cassatie omdat het Hof niet onjuist heeft geoordeeld over de geldigheid van de aanwijzing van het gebied. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de uitspraak van het Hof.

Uitspraak

15 mei 2012
S 10/03782
Strafkamer
nr. S 10/03782SG/AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 13 augustus 2010, nummer 24/002016-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van door de verdediging ten aanzien van de bekendmaking van artikel 2.1.1.4 van de Algemene Plaatselijke Verordening Leeuwarden (hierna: APV Leeuwarden) en de gebiedsaanwijzing naar voren gebrachte uitdrukkelijk onderbouwde standpunten.
2.2.1. Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 2 april 2007 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, het Zaailand, althans in of bij een voor het publiek toegankelijk gebouw, te weten de arrondissementsrechtbank, gelegen aan deze weg, zijnde een weg gelegen binnen een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen gebied, een mes, in elk geval een voorwerp, dat als steekwapen kon worden gebruikt, bij zich heeft gehad."
2.2.2. Daarvan is bewezenverklaard dat:
"hij op 2 april 2007 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, in een voor het publiek toegankelijk gebouw, te weten de arrondissementsrechtbank, gelegen aan de voor het openbaar verkeer openstaande weg, het Zaailand, zijnde een weg gelegen binnen een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen gebied, een mes bij zich heeft gehad."
2.2.3. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in:
"Bewijs
Publicatie
Uit niets blijkt dat de bewuste bepaling in de APV en de gebiedsaanwijzing op een juiste wijze is bekend gemaakt. Sterker nog, uit niets blijkt dat zij überhaupt zijn gepubliceerd.
Uit lid 1 van de bepaling in de APV volgt dat het verbod geldt binnen een door het college van B&W aangewezen gebied. In het dossier is als bijlage II een gebied benoemd.
In de zich eveneens in het dossier bevindende "ambtelijke toelichting" op het messenverbod volgt dat de aanwijzing van een gebied onder meer publiekelijk bekend dient te worden gemaakt "via Huis-aan-Huis en de Leeuwarder Courant en treedt daarmee in werking."
Deze toelichting correspondeert ook met de Memorie van Toelichting tot wijziging van de Gemeentewet en de Wet wapens en munitie. Het gaat om de mogelijkheid om gebieden aan te wijzen als veiligheidsrisicogebied.
Hierin is onder andere vermeld (pag. 6): "De aanwijzing door de burgemeester van een gebied tot veiligheidsrisicogebied is een besluit in de zin van Algemene wet bestuursrecht. Dit houdt onder meer in dat het besluit bekend moet worden gemaakt op de wijze voorzien in artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)."
In art. 139 Gemeentewet is omschreven op welke wijze besluiten van het gemeentebestuur houdende algemene voorschriften moeten worden bekendgemaakt. De besluiten verbinden pas nadat zij zijn bekendgemaakt. In art. 143 is bovendien geregeld dat besluiten op overtreding waarvan straf is gesteld na bekendmaking moeten worden medegedeeld aan het parket.
Er is geen bewijs voor het feit dat aan dit bekendmakingvereiste op de ten laste gelegde datum, 2 april 2007, was voldaan. In de MvT wordt nog vermeld dat bekendmaking bij de toegang tot het gebied een voorkeur geniet. Zelfs daarvan is niets gebleken.
Niet kan worden vastgesteld dat de bepaling op die datum überhaupt in werking was getreden. In de tenlastelegging is als bestanddeel opgenomen dat het moet gaan om een "aangewezen gebied", hetgeen inhoudt een rechtmatig aangewezen gebied. Dat kan niet worden bewezen.
Primair leidt dit tot vrijspraak.
(...)
Conclusie
a. Niet blijkt dat de bekendmaking van het besluit van de burgemeester deugdelijk bekend is gemaakt. Dit leidt primair tot vrijspraak."
2.3. De tenlastelegging is toegesneden op art. 2.1.1.4, eerste lid, APV Leeuwarden. Deze bepaling, die onder het hoofdje "Messen en andere voorwerpen als steekwapens" is opgenomen in Hoofdstuk 2 "Openbare orde", Afdeling 1 "Orde en veiligheid op de weg", Paragraaf 1 "Bestrijding van ongeregeldheden", luidt:
"Het is verboden, op door het college van burgemeester en wethouders aangewezen wegen, met inbegrip van daaraan gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen, messen of andere voorwerpen, die als steekwapen kunnen worden gebruikt, bij zich te hebben."
2.4. Voor zover het middel ten aanzien van het verweer dat artikel 2.1.1.4 van de APV ondeugdelijk is bekendgemaakt en daarom niet verbindend is, klaagt dat het Hof niet heeft voldaan aan het in art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv gegeven motiveringsvoorschrift ten aanzien van uitdrukkelijk onderbouwde standpunten, miskent het dat het hier een verweer betreft waarop ingevolge art. 358, derde lid, Sv bepaaldelijk moet worden beslist. Voor die beslissing geldt het motiveringsvoorschrift van de eerste volzin van eerstgenoemde bepaling (vgl. HR 29 april 2008, LJN BB8977, NJ 2009/130, rov. 6.3). In zoverre faalt het middel.
2.5. Ook voor zover het middel klaagt dat het Hof de afwijking van het standpunt dat uit "niets" blijkt dat sprake was van een "door het college van burgemeester en wethouders aangewezen gebied" niet heeft gemotiveerd, kan het middel niet tot cassatie leiden. Het Hof heeft het aangevoerde in zoverre kennelijk niet opgevat als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 15 mei 2012.