ECLI:NL:HR:2012:BW2482

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/05589
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Detentieongeschiktheid en voorwaardelijk verzoek in strafzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 april 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1961, had een beroep ingesteld tegen de veroordeling voor poging tot doodslag, waarbij hij een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, opgelegd had gekregen. De verdediging voerde aan dat de verdachte detentieongeschikt was, onderbouwd door een rapport van psychotherapeute mw. drs. Van Asperen Vervenne, die stelde dat detentie fataal voor de verdachte zou kunnen zijn. De raadsman verzocht het Hof om een psychologische rapportage op te laten maken om de detentiegeschiktheid van de verdachte te beoordelen.

Het Hof had echter verzuimd om een beslissing te nemen op dit verzoek, wat volgens de Hoge Raad in strijd was met de wet. De Hoge Raad oordeelde dat, wanneer de verdediging gemotiveerd aanvoert dat de verdachte detentieongeschikt is, de rechter verantwoording moet afleggen over zijn oordeel dat de verdachte gevangenisstraf kan ondergaan. Het verzuim van het Hof om op het verzoek van de verdediging te beslissen, leidde tot nietigheid van de uitspraak. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling.

De Hoge Raad benadrukte dat de rechter in dergelijke gevallen zorgvuldig moet omgaan met de argumenten van de verdediging en dat een uitdrukkelijke beslissing op verzoeken van de verdediging noodzakelijk is. Dit arrest onderstreept het belang van een zorgvuldige afweging van de detentiegeschiktheid van verdachten, vooral in situaties waarin ernstige psychische problemen zijn aangetoond.

Uitspraak

17 april 2012
Strafkamer
nr. S 10/05589
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te 's-Gravenhage, van 11 oktober 2010, nummer 22/001592-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.C. Swier, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd een beslissing te geven op een voorwaardelijk verzoek van de verdediging tot het laten opmaken van een psychologische rapportage van de verdachte.
3.2. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. De pleitnota houdt onder meer het volgende in:
"Voorts is een belangrijke grief tegen de opgelegde straf het feit dat de rechtbank niet de rapportage van de psychotherapeute mw. drs. Van Asperen Vervenne heeft meegewogen. Zij heeft cliënt al langer onder behandeling in verband met een post traumatische stress stoornis (PTSS). Cliënt heeft een trauma opgelopen als gevolg van een twee jaar durende detentie in Marokko. Cliënt was gedetineerd omdat hij deel uitmaakte van een studentenverzet tegen het toenmalige regime. Hij is toen ernstig gemarteld en tevens getuige geweest van marteling. De psychotherapeute overweegt:
Ik acht het overduidelijk op basis van mijn expertise dat: "Detentie voor [verdachte] fataal kan zijn waarbij ik zelfs suïcide niet uitsluit."
Zoals blijkt uit de heden overgelegde verklaring van de psychotherapeute is die angst onverkort aanwezig. Er bestaat bij cliënt zelfs een obsessionele angst voor detentie.
In dit kader verzoek ik uw hof dan ook, indien u tot een bewezenverklaring komt en cliënt een onvoorwaardelijke detentie zou opleggen, de zaak aan te houden voor het nader opmaken van een psychologische rapportage over de vraag in hoeverre cliënt detentiegeschikt is, wat de mogelijke consequenties zijn als hij weer in detentie wordt geplaatst en hoe lang cliënt een detentie aan zou kunnen."
3.3. Het Hof heeft de verdachte ter zake van "poging tot doodslag" veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren, waarvan een jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Ter motivering van de strafoplegging heeft het Hof onder meer het volgende overwogen:
"Voor wat betreft de persoon van verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het Pro Justitia rapport, opgemaakt door drs. G.J.W. Pol, psycholoog, van 6 februari 2008, inhoudende onder meer de conclusie dat de verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het Voorlichtingsrapport van de Stichting Reclassering Nederland, regio Amsterdam, van 9 juni 2008.
Bij de bepaling van de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 september 2010 niet eerder wegens het plegen van strafbare feiten is veroordeeld.
Tenslotte heeft het hof gelet op de indicatiepunten voor het strafvorderingsbeleid inzake feiten, soortgelijk aan het bewezenverklaarde feit. Het hof heeft in hetgeen door de verdediging meer in het bijzonder de persoon van verdachte betreffende is aangevoerd, geen aanleiding gezien tot afwijking hiervan. Dat de verdachte wegens een problematische geestesgesteldheid detentieongeschikt zou zijn, zoals door de raadsman is aangevoerd, is naar het oordeel van het hof voorshands niet voldoende aannemelijk geworden om om die reden van een oplegging van een vrijheidsbenemende straf af te zien en staat overigens aan de met de executie belaste autoriteiten ter beoordeling. Ook in hetgeen door de raadsman overigens is aangevoerd in verband met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, ziet het hof geen aanleiding de op te leggen (vrijheids)straf geheel voorwaardelijk op te leggen (dan wel te matigen)."
3.4. In een geval als het onderhavige, waarin gemotiveerd is aangevoerd dat de verdachte niet in staat is gevangenisstraf te ondergaan, zal de rechter, indien hij desalniettemin gevangenisstraf oplegt, verantwoording dienen af te leggen van zijn oordeel dat de verdachte gevangenisstraf kan ondergaan (vgl. HR 7 november 1995, LJN AC0054, NJ 1996/166).
3.5. Uit het hiervoor onder 3.2 en 3.3 weergegevene volgt dat een verzoek is gedaan als bedoeld in art. 328 in verbinding met art. 331 en art. 415 Sv en dat de aan het verzoek verbonden voorwaarde is vervuld, zodat - gelet op het onder 3.4 overwogene - een uitdrukkelijke beslissing door het Hof op dit verzoek was vereist. Noch het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep noch het bestreden arrest houdt een beslissing van het Hof in over het door de raadsman gedane verzoek. Dat verzuim heeft ingevolge art. 330 in verbinding met art. 415 Sv nietigheid tot gevolg.
3.6. Het middel slaagt.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 17 april 2012.