ECLI:NL:HR:2012:BW1958

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/01246
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslag inkomstenbelasting en heffingsrente in cassatie

In deze zaak gaat het om een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen die aan belanghebbende is opgelegd over het jaar 2001. De Inspecteur heeft deze navorderingsaanslag en de daarbij behorende heffingsrente gehandhaafd na bezwaar van de belanghebbende. De Rechtbank te Haarlem heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de uitspraken van de Inspecteur vernietigd. Hierop heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat de uitspraak van de Rechtbank heeft vernietigd en het beroep ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze uitspraak van het Hof.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 13 april 2012 het beroep in cassatie ongegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen van belanghebbende niet tot cassatie kunnen leiden. De eerste drie middelen behoeven geen nadere motivering, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Het vierde middel is verworpen omdat het gebaseerd is op feiten die niet eerder voor het Hof zijn aangevoerd, wat in cassatie niet kan worden onderzocht.

De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de vice-president en vier raadsheren, en is openbaar uitgesproken op 13 april 2012.

Uitspraak

13 april 2012
nr. 11/01246
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 10 februari 2011, nr. 08/01014, betreffende een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is over het jaar 2001 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht. De navorderingsaanslag en de beschikking inzake heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 06/6232) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de navorderingsaanslag alsmede - naar de Hoge Raad verstaat - de beschikking inzake heffingsrente vernietigd.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en het bij de Rechtbank ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. A.T.P. Nefkens, advocaat te Nijmegen.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. De middelen 1 tot en met 3 kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.2. Middel 4 gaat uit van feiten waarvan uit de uitspraak van het Hof en de stukken van het geding niet blijkt dat daarop ook reeds voor het Hof een beroep is gedaan. Daarop kan geen acht worden geslagen, omdat dit een onderzoek van feitelijke aard zou vergen, waarvoor in cassatie geen plaats is. Het middel kan derhalve niet tot cassatie leiden.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet, A.R. Leemreis, E.N. Punt en P.M.F. van Loon, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 13 april 2012.