ECLI:NL:HR:2012:BW1254

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/01253
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging grensoverschrijdende arbeidsovereenkomst en conflictenrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 mei 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiser], wonende te [woonplaats], Frankrijk, tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De zaak betreft de beëindiging van een grensoverschrijdende arbeidsovereenkomst en de daarbij betrokken conflictenrechtelijke aspecten. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken in de feitelijke instanties, waaronder een vonnis van de kantonrechter te 's-Gravenhage van 20 augustus 2008 en een arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 14 december 2010. De Hoge Raad heeft de klachten van [eiser] in het cassatiemiddel beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten geen nadere motivering behoeven, aangezien zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van [eiser] verworpen en hem veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 5.965,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken door raadsheer J.C. van Oven.

Uitspraak

25 mei 2012
Eerste Kamer
11/01253
EV/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats], Frankrijk,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. C.S.G. Janssens,
t e g e n
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Buitenlandse Zaken,
zetelende te 's-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. K.G.W. van Oven.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en de Staat.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 724333/08-829 van de kantonrechter te 's-Gravenhage van 20 augustus 2008;
b. het arrest in de zaak 200.020.109/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 14 december 2010.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor de Staat mede door mr. J.B.F. Smit, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot verwerping met toepassing van art. 81 RO.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 12 april 2012 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Staat begroot op € 5.965,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, M.A. Loth en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 25 mei 2012.