3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:
(i) [Eiser] heeft sinds 1984 met zijn vader (hierna: de vader) in maatschapsverband een melkveehouderbedrijf uitgeoefend. In april 1988 is een maatschapovereenkomst opgesteld. Aanleiding hiertoe was mede de inbreng in de maatschap door de vader per 1 mei 1988 van een woonhuis met ondergrond, bedrijfsgebouwen, erf, tuin en overige grond (landerijen). De onroerende zaken zijn ingebracht onder voorbehoud van de - toen al aanmerkelijke - stille reserves, indien en voor zover deze nog aanwezig zullen zijn op het moment van het beëindigen van de maatschapovereenkomst of op het moment dat deze, om wat voor reden dan ook, het maatschapvermogen verlaten, een en ander tot een maximumbedrag van ƒ 94.000,-- wat betreft de opstallen met ondergrond, erf en tuin, en van ƒ 690.000,-- wat betreft de overige grond.
(ii) In verband met de wens van [eiser] van bedrijfsopvolging is aan A&A, de accountant van de maatschap, gevraagd een nieuw maatschapscontract op te stellen om een (toekomstige) bedrijfsovername door [eiser] financieel te regelen. Dit contract is in juni 1999 getekend door (onder anderen) [eiser] en de vader en is met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 1998 in werking getreden en luidt, voor zover van belang:
Art 6.I.B.
(De vader) heeft in de vennootschap ingebracht:
sedert 1 mei 1988:
(...)
De (...) inbreng is geschied onder voorbehoud van stille reserves, indien en voor zover deze nog aanwezig zullen zijn op het moment dat deze (...) het maatschapsvermogen verlaten, een en ander tot een maximumbedrag van f. 94.000,= (...) voor wat betreft de opstallen met ondergrond, erf en tuin en een maximumbedrag ad f. 690.000,= (...) voor wat betreft de overige grond.
Art. 12.1.G
De maatschap eindigt:
(...)
g. door een door de vennoten gezamenlijk genomen besluit tot beëindiging van de maatschap.
Art. 13 (Verdeling liquidatiesaldo)
1. Bij het eindigen van de maatschap wordt naar de toestand van het tijdstip van beëindiging een balans opgemaakt.
Op deze balans worden de bezittingen en schulden van de maatschap voor de werkelijke waarde opgenomen.
2. Voor zover de bezittingen en schulden volgens deze balans en volgens de eveneens per gelijke datum overeenkomstig de bepalingen in de voorgaande artikelen op te maken balans per saldo een verschil in waarde vertonen, wordt dit verschil als volgt verdeeld:
a. allereerst ontvangt (de vader) een vergoeding ter grootte van de door hem in artikel 6 lid 1 sub B voorbehouden stille reserves (zijnde de stille reserves per de datum van inbreng, te weten 1 mei 1988, indien en voor zover nog aanwezig);
b. [idem [eiser]]
c. de in de periode 1 mei 1988 tot 1 januari 1998 aangegroeide stille reserves zoals vastgelegd in artikel 6 lid 3, komen indien en voor zover nog aanwezig ten gunste van (de vader en [eiser]), ieder voor een gelijk deel;
d. hetgeen als positief of negatief saldo resteert, wordt als volgt verdeeld:
[de vader] 5%; [[eiser]] 95%.
3. (...)
4. Het bepalen van de waarde van de bezittingen en schulden als bedoeld in het eerste lid, geschiedt zo mogelijk door de vennoten (...) in onderling overleg. Indien de vennoten (...) geen overeenstemming weten te bereiken omtrent de waardebepaling (...), geschiedt deze vaststelling overeenkomstig hetgeen te dien aanzien in artikel 6 lid 5 werd bepaald. [bindend advies]
Art. 14 (Voortzetting)
(...)
2. Indien de maatschap eindigt op een andere wijze dan tengevolge van de hiervoor bedoelde gevallen [overlijden, faillissement, opzegging/ontbinding] kan voortzetting van het bedrijf door een van de vennoten plaatshebben, indien de vennoten daartoe in onderling overleg besluiten.
Art. 15: (Vermogensbeding) [recht op overname van vermogensbestanddelen door voortzettende vennoot]
Art. 16 (Uitkering waarde)
1. Indien wordt gebruik gemaakt van het recht tot voortzetting en verblijving en overname als bedoeld in de artikelen 14 en 15, zal de voortzettende vennoot de waarde van hetgeen aan hem verblijft resp. door hem wordt overgenomen - na aftrek van de door hem overgenomen verplichtingen - voor zover deze waarde aan de uittredende vennoot toekomt, aan de uittredende vennoot (...) moeten uitkeren.
Deze waarde zal worden vastgesteld in onderling overleg en indien dat geen resultaat heeft, overeenkomstig hetgeen te dien aanzien in artikel 6 lid 5 is bepaald.
Ten aanzien van de waardevaststelling van de landerijen en productierechten zijn de vennoten nu reeds voor alsdan overeengekomen:
a. dat de waarde van de landerijen zal worden vastgesteld op de waarde in verpachte staat;
(...)
2. De hiervoor bedoelde waarde zal aan de uittredende vennoot (...) moeten worden uitgekeerd (...).