ECLI:NL:HR:2012:BW0196

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/04558
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kapitaalsbelasting en belastingverdrag Nederland – Zwitserland in cassatie

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X N.V. tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, die betrekking heeft op een naheffingsaanslag in de kapitaalsbelasting. De zaak is ontstaan naar aanleiding van een kapitaal inbreng in 2000 door belanghebbende, waarvoor de Inspecteur een naheffingsaanslag heeft opgelegd. Na bezwaar van belanghebbende heeft de Rechtbank te Haarlem het beroep ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat de uitspraak van de Rechtbank heeft bevestigd. Deze uitspraak is later door de Hoge Raad vernietigd, met verwijzing naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling.

Het Hof heeft de eerdere uitspraak van de Rechtbank bevestigd, waarna belanghebbende cassatie heeft ingesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend, en belanghebbende heeft gereageerd op de conclusie van de Advocaat-Generaal P.J. Wattel, die tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie heeft geconcludeerd. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld, waarbij het middel onder andere aanvoert dat het Hof niet heeft onderzocht of de vennootschap B N.V. in 2000 als inwoner van Zwitserland diende te worden beschouwd.

De Hoge Raad oordeelt dat het Hof niet onterecht heeft geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat B N.V. daadwerkelijk in de belastingheffing van Zwitserland betrokken was. Het Hof heeft bovendien vastgesteld dat de feitelijke leiding van B N.V. in 2000 niet in Zwitserland was gevestigd, en dat belanghebbende geen bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat de bestuurders van B N.V. in dat jaar de belangrijkste beslissingen in Zwitserland namen. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10 augustus 2012
nr. 11/04558
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X N.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 6 september 2011, nr. BK-11/00021, betreffende een heffing van kapitaalsbelasting.
1. Het geding in feitelijke instanties
Ter zake van een in 2000 plaatsgevonden hebbende inbreng van kapitaal in belanghebbende heeft de Inspecteur belanghebbende een naheffingsaanslag in de kapitaalsbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
De Rechtbank te Haarlem heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij de het Gerechtshof te Amsterdam.
Dit hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.
2. Het eerste geding in cassatie
De uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam is op het beroep van belanghebbende bij arrest van de Hoge Raad van 3 december 2010, nr. 09/01401, LJN BL8864, BNB 2011/229 vernietigd, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
3. Het tweede geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 6 maart 2012 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
4. Beoordeling van het middel
4.1. Het middel komt in de eerste plaats op tegen het oordeel van het Hof dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat B N.V. (hierna: B) vanaf 2000 in Zwitserland als inwoner daadwerkelijk in de belastingheffing is betrokken.
Het middel bestrijdt dit oordeel met de rechtsklacht dat het Hof niet heeft onderzocht of B naar het toepasselijke Zwitserse recht in 2000 als inwoner van Zwitserland diende te worden beschouwd. Het middel faalt in zoverre, aangezien 's Hofs oordeel als voorwerp heeft het feitelijk handelen van de Zwitserse fiscale autoriteiten en dat oordeel kon worden geveld zonder dat het Hof zelf een integraal onderzoek behoefde in te stellen naar het op B van toepassing zijnde Zwitserse recht.
4.2. Het Hof heeft los van de uitlatingen van Zwitserse fiscale autoriteiten nog onderzocht of de feitelijke leiding van B in 2000 werd uitgeoefend in Zwitserland. Daarbij is het Hof ervan uitgegaan dat naar Zwitsers recht een rechtspersoon die is opgericht naar het recht van een ander land dan Zwitserland, als inwoner van Zwitserland wordt aangemerkt indien de feitelijke leiding in Zwitserland is gevestigd. De juistheid van dit uitgangspunt wordt door het middel niet bestreden. Wat betreft de toetsing van de situatie van B aan dit uitgangspunt heeft het Hof geoordeeld dat belanghebbende geen bewijs heeft bijgebracht van haar stelling dat de bestuurders van B in het jaar 2000 de (belangrijkste) beslissingen betreffende B in Zwitserland namen. Met dat oordeel heeft het Hof in het licht van het - in cassatie in stand blijvende - oordeel van het Hof dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in Zwitserland als inwoner daadwerkelijk in de heffing is betrokken, de bewijslast niet onjuist verdeeld, noch miskend dat de onderzochte vraag diende te worden beoordeeld naar Zwitsers recht. Dat het Hof die vraag op de zo-even vermelde grond ontkennend heeft beantwoord, is voorts niet onbegrijpelijk. Het middel faalt derhalve ook voor het overige.
5. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling
6. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinck, C.H.W.M. Sterk en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2012.