ECLI:NL:HR:2012:BV9241

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/05029 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een veroordeling wegens overtreding van de Wegenverkeerswet en de vraag naar persoonsverwisseling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 maart 2012 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam. De aanvrager, geboren in 1982, was eerder veroordeeld tot een geldboete van € 244,- voor een overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. De aanvrager stelde dat hij niet de persoon was die het strafbare feit had gepleegd, maar dat zijn neef zich voor hem had uitgegeven. Ter ondersteuning van deze stelling werden twee schriftelijke verklaringen overgelegd van de broer van de aanvrager, waarin werd gesteld dat deze broer het rijbewijs van de aanvrager zonder diens medeweten had meegenomen en dat de neef zich bij de aanhouding had gelegitimeerd met dat rijbewijs.

De Hoge Raad oordeelde dat de enkele schriftelijke verklaring van de broer van de aanvrager onvoldoende grond biedt voor de juistheid van de gestelde persoonsverwisseling. De vrijspraak van de aanvrager in een andere zaak, waarin het Hof had geoordeeld dat een persoonsverwisseling niet kon worden uitgesloten, was niet voldoende om de herziening te rechtvaardigen. De Hoge Raad benadrukte dat er geen bewijs was dat de broer en de neef van de aanvrager als getuige ter terechtzitting van het Hof waren verschenen, en dat de aangevoerde gronden niet konden worden aangemerkt als omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken.

Uiteindelijk concludeerde de Hoge Raad dat de aanvraag tot herziening kennelijk ongegrond was en wees deze af. De uitspraak werd gedaan door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.

Uitspraak

20 maart 2012
Strafkamer
nr. S 11/05029 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam van 5 december 2007, nummer 13/450320-07, ingediend door mr. M. van Delft, advocaat te Amsterdam, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van "Overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld tot een geldboete van € 244,-, subsidiair 4 dagen hechtenis.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. In de aanvrage wordt een beroep gedaan op persoonsverwisseling. Daartoe wordt aangevoerd dat op 14 oktober 2006 niet de aanvrager maar een neef het strafbare feit heeft gepleegd. Ter ondersteuning van die stelling wordt in de aanvrage een beroep gedaan op:
- twee schriftelijke verklaringen, afkomstig van de broer van de aanvrager, met als inhoud dat de broer het rijbewijs van de aanvrager zonder diens medeweten had meegenomen om met een door de neef bestuurde auto te gaan rijden en dat die neef zich bij de aanhouding heeft gelegitimeerd met dat rijbewijs;
- een onherroepelijk arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 14 juli 2011, waarbij de aanvrager is vrijgesproken van de heling van een telefoon, die bij de insluitingsfouillering van de bestuurder van de auto was aangetroffen, ter zake van welk feit de aanvrager afzonderlijk was vervolgd; voor zover van belang houdt dat arrest in:
"Uit het thans voorliggende dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat niet valt uit te sluiten dat sprake is van een persoonsverwisseling, waardoor de dagvaarding voor de zitting bij de politierechter aan een ander dan de verdachte is uitgereikt en waardoor de termijnoverschrijding verschoonbaar wordt geacht. De door de advocaat-generaal aangevoerde argumenten wijzen weliswaar in de richting van de verdachte, maar volgens de verdachte zou zijn neef dan wel broer zich voor hem hebben uitgegeven. Zijn standpunt wordt ondersteund door een brief van zijn broer. Enige familiaire gelijkenis tussen de verdachte en zijn neef dan wel broer valt niet uit te sluiten, zodat het hof de controle van de identiteit van de aangehouden persoon aan de hand van het rijbewijs niet doorslaggevend acht. Ook de overige door de advocaat-generaal genoemde aspecten acht het hof onvoldoende. Nu voorts de verbalisant die de aanhouding heeft verricht zich de persoon die hij op 14 oktober 2006 heeft aangehouden niet meer kan herinneren en deze evenmin kan herkennen (proces-verbaal van 17 november 2010), valt niet uit te sluiten dat sprake is geweest van een persoonsverwisseling."
3.3. De enkele schriftelijke verklaring van iemand die stelt een broer van de aanvrager te zijn, dat een neef zich heeft uitgegeven voor de aanvrager, biedt onvoldoende grond voor de juistheid van de gestelde persoonsverwisseling. De hiervoor genoemde vrijspraak van de aanvrager maakt dat niet anders, nu het oordeel van het Hof in die zaak slechts inhoudt dat een persoonsverwisseling vanwege een familiaire gelijkenis "niet valt uit te sluiten". Daarbij komt dat uit de stukken niet volgt dat de broer en de neef van de aanvrager als getuige ter terechtzitting van het Hof zijn verschenen. De aangevoerde gronden kunnen dan ook niet - ook niet in hun samenhang - worden aangemerkt als omstandigheden van feitelijke aard als hiervoor onder 3.1 bedoeld.
3.4. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de aanvrage kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 20 maart 2012.