ECLI:NL:HR:2012:BV9232

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/00951
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
  • Y. Buruma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzuim van het Hof om toepassing te geven aan artikel 27 Sr in cassatieprocedure

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, dat op 9 februari 2010 uitspraak deed in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1973. De verdachte had geen bekende woon- of verblijfplaats ten tijde van de betekening van de aanzegging. Het beroep in cassatie werd ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse. De Advocaat-Generaal Knigge concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf, omdat het Hof verzuimd had toepassing te geven aan artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Dit artikel regelt de aftrek van voorarrest van de opgelegde gevangenisstraf.

De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen voor zover het Hof had verzuimd om artikel 27 Sr toe te passen. De Hoge Raad beval dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht, in mindering zou worden gebracht op de opgelegde gevangenisstraf van twee maanden. Het beroep werd voor het overige verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat het eerste middel niet tot cassatie kon leiden, omdat het geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling aan de orde stelde. Het tweede middel, dat het Hof had verzuimd artikel 27 Sr toe te passen, werd gegrond verklaard. Het derde middel, dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden, werd eveneens gegrond verklaard, maar de Hoge Raad oordeelde dat er geen rechtsgevolg aan deze overschrijding verbonden hoefde te worden.

De uitspraak werd gedaan door de vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, en werd uitgesproken op 8 mei 2012.

Uitspraak

8 mei 2012
Strafkamer
nr. S 10/00951
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 9 februari 2010, nummer 21/001684-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en voor zover daarbij geen toepassing is gegeven aan art. 27, eerste lid, Sr, tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf en toepassing van voormeld artikel en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd toepassing te geven aan art. 27 Sr.
3.2. Het middel is gegrond. De Hoge Raad zal, met vernietiging van de bestreden uitspraak in zoverre, doen wat het Hof had behoren te doen.
4. Beoordeling van het derde middel
4.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Gelet op de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van twee maanden en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover daarbij is verzuimd toepassing te geven aan art. 27 Sr;
beveelt dat op de opgelegde gevangenisstraf van twee maanden in mindering zal worden gebracht de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de bestreden uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis en in een inrichting voor klinische observatie bestemd ingevolge een bevel tot observatie heeft doorgebracht;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 8 mei 2012.