ECLI:NL:HR:2012:BV9227

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/03791 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over beslag en verbeurdverklaring van inbeslaggenomen auto

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 april 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een beschikking van de Rechtbank te Almelo. De zaak betreft een klaagschrift van de klager, die de teruggave van een inbeslaggenomen Mercedes Benz en een geldbedrag van € 94.000,- vorderde. De Rechtbank had het klaagschrift ongegrond verklaard, met de overweging dat er ernstige aanwijzingen waren dat de klager zich had schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan (schuld)witwassen. De klager had verklaard geen eigenaar van de auto te zijn, maar deze enkel te gebruiken. De Rechtbank oordeelde dat het niet onaannemelijk was dat de strafrechter later de verbeurdverklaring van de auto zou bevelen, wat leidde tot het voortduren van het beslag.

De Hoge Raad herhaalde de maatstaf uit een eerdere uitspraak en oordeelde dat het oordeel van de Rechtbank niet begrijpelijk was, gezien de verklaring van de klager over het eigendom van de auto. De Hoge Raad vernietigde de bestreden beschikking, maar uitsluitend wat betreft de beslissing over de inbeslaggenomen auto, en verwees de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem voor een nieuwe behandeling. Voor het overige werd het beroep verworpen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een duidelijke motivering door de Rechtbank bij het oordeel over het voortduren van beslag en de verbeurdverklaring.

Uitspraak

17 april 2012
Strafkamer
nr. S 11/03791 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Almelo van 25 juli 2011, nummer RK 11/220, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[Klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. K. Canatan, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking, maar uitsluitend wat betreft de beslissing ten aanzien van de inbeslaggenomen auto en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem teneinde in zoverre op het bestaande klaagschrift opnieuw te worden behandeld en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt over de motivering van de ongegrondverklaring van het beklag door de Rechtbank.
2.2. De Rechtbank heeft het klaagschrift van de klager, strekkende tot teruggave van de onder hem inbeslaggenomen Mercedes Benz met Zweeds kenteken [AA-00-BB] en een geldbedrag van € 94.000,- ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
"Bij het onderzoek in raadkamer is gebleken dat er ernstige aanwijzingen bestaan dat klager zich heeft schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan (schuld)witwassen van een bedrag van € 94.000,00;
Klager heeft terzake van dit feit nog niet terechtgestaan.
De officier van justitie heeft medegedeeld, dat te zijner tijd ter terechtzitting de verbeurdverklaring van het inbeslaggenomene zal worden gevorderd. Het onderzoek tegen verdachte is nog niet afgerond.
Klager heeft naar het oordeel van de rechtbank geen eenduidige verklaring gegeven over het gehele geldbedrag. Met betrekking tot de auto heeft klager verklaard geen eigenaar te zijn van de auto, maar deze enkel te gebruiken.
De rechtbank is van oordeel dat het beslag op juiste gronden is gelegd. Voorts is de rechtbank van oordeel dat het niet onaannemelijk is dat de vordering tot verbeurdverklaring door de strafrechter zal worden toegewezen. Aldus vordert het belang van de strafvordering het voortduren van het beslag en is het beklag ongegrond."
2.3. In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat onder de klager op de voet van art. 94 Sv beslag is gelegd op de in het klaagschrift bedoelde auto en het geldbedrag van € 94.000,-.
2.4. In een zodanig geval dient de rechter a) te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b) de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het voorwerp zal bevelen (vgl. HR 28 september 2010, LJN BL2823, NJ 2010/654, rov. 2.8 en 2.9).
2.5. Het kennelijke oordeel van de Rechtbank dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de auto zal bevelen, is, gelet op de overweging van de Rechtbank dat de klager heeft verklaard geen eigenaar van de auto te zijn, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk. Voor zover het middel daarover klaagt, is het terecht voorgesteld.
2.6. Voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking, voor zover betrekking hebbend op de inbeslaggenomen auto, niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking maar uitsluitend wat betreft de beslissing ten aanzien van de inbeslaggenomen auto;
verwijst de zaak in zoverre naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 april 2012.