ECLI:NL:HR:2012:BV9117
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- H.A.G. Splinter-van Kan
- J. Wortel
- Rechtspraak.nl
Verbeurdverklaring van inbeslaggenomen geldbedragen in verband met witwassen en handel in verdovende middelen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 april 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van verschillende strafbare feiten, waaronder de verkoop en het bezit van cocaïne, en het verwerven van geldbedragen die afkomstig waren uit misdrijven. Het Hof had de verdachte vrijgesproken van de verkoop van verdovende middelen, maar had wel bewezen verklaard dat hij zich schuldig had gemaakt aan witwassen en het in bezit hebben van geldbedragen die uit de handel in verdovende middelen afkomstig waren.
De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk was. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte het onder 4 bewezenverklaarde witwassen had gepleegd met betrekking tot de inbeslaggenomen geldbedragen. De verdachte had verklaard dat het geld afkomstig was uit zijn eigen onderneming en een lening, maar het Hof vond deze verklaringen niet geloofwaardig. De broer van de verdachte had verklaard dat de verdachte nooit geld had en niet begreep hoe hij aan het inbeslaggenomen geld was gekomen.
De Hoge Raad concludeerde dat de beslissing van het Hof over de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen geldbedragen niet in strijd was met de vrijspraak van de verdachte voor de verkoop van verdovende middelen. Het beroep in cassatie werd verworpen, en de Hoge Raad bevestigde de verbeurdverklaring van de geldbedragen die aan de verdachte toebehoorden, aangezien deze waren verkregen uit de handel in verdovende middelen. De uitspraak benadrukt het belang van de bewijsvoering in zaken van witwassen en de relatie tussen verschillende strafbare feiten.