2.2.3. Het Hof heeft in het bestreden arrest onder meer het volgende overwogen:
"Ten aanzien van het gevoerde "Salduz-verweer"
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep op 25 februari 2010 bepleit - met verwijzing naar "Salduz-jurisprudentie" - dat de processen-verbaal, houdende de verklaringen van de verdachte, voor zover deze door haar zijn afgelegd voordat zij een advocaat heeft kunnen raadplegen, door het hof van de bewijslevering moeten worden uitgesloten.
Het hof overweegt naar aanleiding van dit verweer het volgende.
Artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) waarborgt het aan de verdachte toekomende recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak. Met de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 27 november 2008 (inzake Salduz tegen Turkije) is de omvang van dat recht nader omlijnd, in die zin dat het recht op een eerlijke behandeling zich uitstrekt tot het recht op rechtsbijstand tijdens het opsporingsonderzoek. Het EHRM heeft immers overwogen dat het gebruik van verklaringen afgelegd gedurende het politieonderzoek inbreuk kan maken op het recht op een eerlijk proces, indien de verdachte voorafgaand aan het afleggen van die verklaringen geen toegang heeft gehad tot een advocaat.
Op 30 juni 2009 is de betekenis van deze uitspraak voor de Nederlandse rechtspraktijk door de Hoge Raad gepreciseerd (LJN: BH3079). In de kern houdt die laatstbedoelde rechtspraak een stelsel van instructienormen in voor politie en justitie: de aangehouden verdachte dient voorafgaand aan diens eerste verhoor door de politie op zijn consultatierecht gewezen te worden en in beginsel dient aan hem de gelegenheid geboden te worden dat recht te verwezenlijken, nog voordat dat verhoor wordt gehouden.
De door de raadsman bedoelde verhoren van de verdachte hebben plaatsgevonden voordat deze instructienormen in de rechtspraak waren geformuleerd. Nu daaraan niet is voldaan, is desalniettemin sprake van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het hof zal dienen na te gaan of en, zo ja, welke gevolgen aan dat verzuim behoren te worden verbonden.
Uit de stukken in het dossier volgt dat de verdachte op 11 november 2008 in verzekering is gesteld. Van de toepassing van dit dwangmiddel is de piketcentrale op diezelfde dag op de hoogte gebracht. Op achtereenvolgens 11, 12 en 13 november 2008 is zij als verdachte gehoord door de Koninklijke Marechaussee. Blijkens de van die verhoren opgemaakte processen-verbaal heeft de verdachte op 11 november 2008 en 12 november 2008 inhoudelijke verklaringen afgelegd met betrekking tot het haar ten laste gelegde. Op 12 november 2008 is de verdachte tussen 14:00 uur en 16:00 uur door een advocaat bezocht. Het hof stelt vast dat ook na evenbedoelde consultatie de verdachte op 13 november 2008 is doorgegaan met het afleggen van een verklaring, terwijl gesteld noch is gebleken dat zij wenste terug te komen op de inhoud
van hetgeen door haar vóór die consultatie, op 11 en 12 november 2008, is verklaard. De verdachte heeft immers op 13 november 2008 op de vraag of zij naar aanleiding van haar vorige verklaring nog iets wilde verklaren, geantwoord: "het is allemaal goed zoals het is". Uit haar verhoren bij de rechtbank en ter terechtzitting bij het gerechtshof blijkt evenmin dat de verdachte wijzigingen wenste aan te brengen in die eerder afgelegde verklaringen. Bovendien is niet door of namens de verdachte aangevoerd dat zij zich op grond van haar eerdere verklaringen gedwongen heeft gevoeld voort te gaan met verklaren, hetgeen wel in de rede had gelegen indien daarvan sprake was geweest. Op grond van de hiervoor weergegeven gang van zaken neemt het hof aan dat de verdachte haar verklaringen in vrijheid heeft afgelegd.
Al hetgeen hiervoor is overwogen voert tot de slotsom dat, bezien in het licht van latere jurisprudentie, sprake is van een verzuim in de zin van artikel 359a Sv. Het hof is echter van oordeel dat aan dat verzuim in het onderhavige geval geen gevolgen dienen te worden verbonden, nu de verdachte ook na consultatie van een advocaat verklaringen heeft afgelegd, terwijl tot aan de procedure in eerste aanleg is gesteld noch gebleken dat zij wenste terug te komen op de inhoud van hetgeen door haar vóór consultatie is verklaard. Nu ook ter terechtzitting in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is gespecificeerd op welke punten de verdachte niet gehouden mag worden aan de inhoud van de uit haar mond opgetekende verklaringen, en nu evenmin andere feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden op grond waarvan de processen-verbaal van verhoor van de verdachte van de bewijslevering uitgesloten dienen te worden, zal het hof deze gebruiken voor het bewijs."