2.3. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer verworpen. Het heeft daartoe het volgende overwogen:
"Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie
Van de zijde van verdachte is het verweer gevoerd dat het openbaar ministerie in zijn strafvervolging voor het feit als ten laste gelegd niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard, omdat de aanhouding van verdachte ten onrechte in het buitenland - Duitsland - is geschied en derhalve inbreuk is gemaakt op de fundamentele rechten van verdachte.
De advocaat-generaal heeft aangevoerd, dat mocht het hof van oordeel zijn dat de aanhouding onrechtmatig is geschied, zulks niet dient te leiden tot niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie.
Voor zover de raadsman heeft bedoeld te betogen dat voorgaande een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering oplevert, overweegt het hof het volgende.
Uitgangspunt is dat Nederlandse opsporingsambtenaren geen bevoegdheden hebben op buitenlands grondgebied. Daarop zijn echter uitzonderingen gemaakt in de van toepassing zijnde verdragsbepalingen, in casu het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland betreffende de grensoverschrijdende politiële samenwerking en de samenwerking in strafrechtelijke aangelegenheden en de Schengen Uitvoeringsovereenkomst. Deze bepalingen leiden naar het oordeel van het hof tot de conclusie dat de Nederlandse opsporingsambtenaren in de onderhavige strafzaak niet bevoegd waren om tot aanhouding van de verdachte over te gaan op Duits grondgebied.
Derhalve is het hof van oordeel dat er sprake is van een onherstelbaar verzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging komt als in art. 359a Sv voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim of de vormverzuimen daarin bestaan dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Hoewel er naar 's hofs oordeel weliswaar sprake is van een onherstelbaar verzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, is het hof niet gebleken dat er bij de aanhouding van verdachte een ernstige schending van beginselen van een goede procesorde heeft plaatsgevonden, waarbij doelbewust of met grove veronachtzaming van verdachtes belangen is tekort gedaan aan diens recht op een behoorlijke rechtspleging.
Hierbij betrekt het hof dat de regel, dat Nederlandse opsporingsambtenaren niet bevoegd zijn op buitenlands grondgebied opsporingshandelingen en aanhoudingen te verrichten, is geschreven vanuit het belang van de bescherming van de soevereiniteit van buitenlandse staten, en niet ter bescherming van de verdachte. Bovendien is de constatering van het op Nederlands grondgebied gepleegde strafbare feit in Nederland geschied en niet in Duitsland.
Het hof ziet in het voorgaande geen aanleiding tot toepassing van een concreet rechtsgevolg aan dit vormverzuim en zodat het hof volstaat met een enkele constatering van het verzuim.
Het beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie wordt derhalve verworpen.
Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd of anderszins aannemelijk zijn geworden die zouden moeten leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, is het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging."