ECLI:NL:HR:2012:BV8289
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 10 februari 2011, betreffende een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene, geboren in 1980 en wonende te [woonplaats], heeft het beroep ingesteld. De advocaat van de betrokkene, mr. R.D.J. Visschers, heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld, welke schriftuur aan het arrest is gehecht en daar deel van uitmaakt. De Advocaat-Generaal, Hofstee, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft het geding in cassatie beoordeeld. Het middel dat door de betrokkene is voorgesteld, kan niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad oordeelt dat dit, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering behoeft, omdat het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en J. Wortel, in aanwezigheid van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en is uitgesproken op 27 maart 2012.