ECLI:NL:HR:2012:BV8283

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/01797
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over verduistering en wederrechtelijke toe-eigening in het strafrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 oktober 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een verdachte die was vrijgesproken van verduistering, zoals ten laste gelegd onder artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte had samen met een medeverdachte dvd's van de TV-serie Charmed te koop aangeboden en had hiervoor geldbedragen ontvangen van kopers. Echter, de levering van de dvd's was uitgebleven, wat leidde tot de vraag of de verdachte zich schuldig had gemaakt aan wederrechtelijke toe-eigening van de ontvangen geldbedragen.

De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en oordeelde dat de geldbedragen die door de kopers aan de verdachte waren overgemaakt, na ontvangst niet meer vatbaar waren voor wederrechtelijke toe-eigening. Dit oordeel was gebaseerd op de opvatting dat de ontvangen koopsom, na effectuering van de betaling, tot het vermogen van de verkoper was gaan behoren, ongeacht het feit dat de verkoper zijn verplichtingen uit de koopovereenkomst niet was nagekomen. De Hoge Raad concludeerde dat het Hof niet had afgeweken van de geldende regels en dat het middel van cassatie faalde.

De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak naar het Hof, maar de Hoge Raad verwierp dit beroep. De uitspraak benadrukt de nuances van verduistering en de voorwaarden waaronder geldbedragen als wederrechtelijk toe-eigenen kunnen worden beschouwd in het strafrecht.

Uitspraak

2 oktober 2012
Strafkamer
nr. S 11/01797
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 14 december 2010, nummer 20/000782-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak naar het Hof, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof bij zijn vrijspraken ten aanzien van de subsidiair tenlastegelegde feiten de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten.
2.2. Aan de verdachte zijn vijf feiten tenlastegelegd. Primair is telkens het medeplegen van oplichting tenlastegelegd, subsidiair is telkens tenlastegelegd dat - kort samengevat - de verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk een geldbedrag toebehorende aan een ander, welk goed zij anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
2.3. Het Hof heeft de verdachte van de feiten vrijgesproken. Het Hof heeft ten aanzien van de telkens subsidiair tenlastegelegde feiten daartoe het volgende overwogen:
"Het hof acht niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1, 2, 3, 4 en 5 subsidiair ten laste gelegde verduistering, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken. Het hof overweegt dienaangaande dat verduistering in de zin van artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht de wederrechtelijke toe-eigening is van een goed dat aan een ander toebehoort en dat men anders dan door misdrijf onder zich heeft. Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken - kort gezegd - dat verdachte samen met haar medeverdachte dvd's van de TV-serie Charmed te koop heeft aangeboden, koopovereenkomsten heeft gesloten met de in de tenlastelegging genoemde aangevers en ter betaling van de koopsom geldbedragen heeft ontvangen van die aangevers. In strijd met de uit de koopovereenkomst voortvloeiende verplichting is levering van die dvd's echter uitgebleven.
Onder die omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat verdachte zich aan een ander toebehorende geldbedragen wederrechtelijk heeft toegeëigend. De geldbedragen zijn immers bij de storting in eigendom overgedragen aan de wederpartij - zijnde verdachte en/of haar medeverdachte - zodat deze gelden niet meer voor toe-eigening vatbaar waren."
2.4. De tenlastelegging is wat betreft de subsidiair tenlastegelegde feiten toegesneden op art. 321 Sr. Daarom moet de in de tenlastelegging voorkomende uitdrukking "wederrechtelijk zich heeft toegeëigend" geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als toekomt aan dezelfde - in de vervoeging "wederrechtelijk zich toeëigent" - in dat artikel voorkomende uitdrukking. Van zodanig toe-eigenen is sprake indien een persoon zonder daartoe gerechtigd te zijn als heer en meester beschikt over een goed dat aan een ander toebehoort (vgl. HR 24 oktober 1989, LJN ZC8253, NJ 1990/256).
2.5. Het Hof heeft geoordeeld dat de geldbedragen die door de kopers zijn overgemaakt aan de verdachte en/of haar medeverdachte - de verkoper(s) - na ontvangst daarvan niet meer voor wederrechtelijke toe-eigening door de verdachte en/of haar medeverdachte vatbaar waren. Dat oordeel berust kennelijk op de opvatting dat in de enkele omstandigheid dat degene die krachtens overeenkomst een geldbedrag als koopsom heeft ontvangen (vervolgens) nalaat de door hem verschuldigde tegenprestatie te leveren, nog geen reden is te vinden om af te wijken van de uit het burgerlijk recht voortvloeiende regel dat de ontvangen koopsom na het effectueren van die betaling tot het vermogen van de (nalatige) verkoper is gaan behoren. Die opvatting is juist, zodat het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van Kan en J. Wortel, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 2 oktober 2012.