ECLI:NL:HR:2012:BV8273
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van ongewenstverklaring van vreemdeling en vrijspraak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 april 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1959, was ten tijde van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland. Hij was eerder tot ongewenst vreemdeling verklaard op basis van de Vreemdelingenwet. De raadsman van de verdachte had twee middelen van cassatie voorgesteld, waarvan het tweede middel op 11 mei 2011 werd ingetrokken. De Advocaat-Generaal Hofstee concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot een beslissing die de Hoge Raad passend achtte op basis van artikel 440 van het Wetboek van Strafvordering.
De Hoge Raad heeft kennisgenomen van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin de ingangsdatum van de opheffing van de ongewenstverklaring van de verdachte op 30 april 2006 werd vastgesteld. De Hoge Raad oordeelde dat de ongewenstverklaring van de verdachte reeds was opgeheven op het in de tenlastelegging vermelde tijdstip, waardoor na vernietiging van het bestreden arrest en terug- of verwijzing geen andere uitspraak dan vrijspraak mogelijk zou zijn. Om doelmatigheidsredenen besloot de Hoge Raad zelf de zaak af te doen.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en sprak de verdachte vrij van het hem tenlastegelegde feit, namelijk het verblijf in Nederland als vreemdeling terwijl hij wist dat hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard. De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de toepassing van de Vreemdelingenwet en de rechtsbescherming van vreemdelingen in Nederland betreft.