ECLI:NL:HR:2012:BV8216

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/03153
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voogdij over minderjarige en de rol van de biologische moeder in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 juni 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de voogdij over een minderjarige, geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] (Polen). De zaak is aangespannen door de Raad voor de Kinderbescherming, die verzocht om te voorzien in de voogdij over de minderjarige. De biologische moeder van de minderjarige was in de eerdere procedures niet verschenen, maar werd door het hof wel als belanghebbende aangemerkt. Dit leidde tot de vraag of zij alsnog in de gelegenheid moest worden gesteld om een verweerschrift in te dienen in de cassatieprocedure.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de biologische moeder, aan wie geen afschrift van het verzoekschrift in cassatie was toegezonden, op een lijn moet worden gesteld met een verschenen belanghebbende. Dit betekent dat zij alsnog een afschrift van het verzoekschrift in cassatie moet ontvangen, met de vermelding van de termijn voor indiening van een verweerschrift. De Hoge Raad heeft besloten om een langere termijn vast te stellen dan de in de wet bepaalde termijn, zodat de biologische moeder voldoende tijd heeft om haar zienswijze kenbaar te maken.

De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper was dat de zaak moest worden aangehouden om de moeder de gelegenheid te geven haar zienswijze te geven. De Hoge Raad heeft de griffier opgedragen om de benodigde documenten naar de biologische moeder te sturen en heeft verdere beslissingen aangehouden. Deze uitspraak benadrukt het belang van het recht op verdediging en de rol van belanghebbenden in procedures betreffende de voogdij over minderjarigen.

Uitspraak

1 juni 2012
Eerste Kamer
11/03153
DV/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
1. [Verzoeker 1],
2. [Verzoekster 2],
beiden wonende te [woonplaats],
VERZOEKERS tot cassatie,
advocaat: mr. R.W. van den Hoek,
t e g e n
1. DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ROTTERDAM RIJNMOND, LOCATIE ROTTERDAM,
gevestigd te Rotterdam,
2. DE STICHTING BUREAU JEUGDZORG ZUID-HOLLAND,
gevestigd te 's-Gravenhage,
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] c.s., de Raad en BJZ.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikkingen in de zaak 334600 van de rechtbank 's-Gravenhage van 10 juni 2009, 19 oktober 2009 en 11 maart 2010;
b. de beschikking in de zaak 200.068.764/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 13 april 2011.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof hebben [verzoeker] c.s. beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Raad en BJZ hebben verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt ertoe dat de zaak wordt aangehouden opdat de moeder van [de minderjarige] alsnog in de gelegenheid kan worden gesteld haar zienswijze kenbaar te maken.
3. Beantwoording van de vraag of de biologische moeder van de minderjarige alsnog in de gelegenheid moet worden gesteld een verweerschrift in te dienen
3.1 De zaak betreft een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om te voorzien in de voogdij over de minderjarige [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] (Polen), hierna te noemen de minderjarige.
3.2 Uit de beschikking van het hof blijkt dat het hof aan de biologische moeder van de minderjarige, [de biologische moeder], wonende te [woonplaats], Polen, op 26 januari 2011 een aangetekende brief heeft doen sturen waarin haar werd gevraagd om aan het hof te berichten of zij gehoord wilde worden, dan wel haar mening per brief kenbaar te maken. Daarop is van de zijde van de biologische moeder een brief in de Poolse taal bij het hof ingekomen. Nadien ontving het hof een Nederlandse vertaling van deze brief. Het hof heeft blijkens de aanhef van zijn beschikking de biologische moeder van de minderjarige als belanghebbende aangemerkt en bij zijn beslissing acht geslagen op de inhoud van haar brieven.
3.3 Onder deze omstandigheden moet de biologische moeder, aan wie de griffier geen afschrift van het verzoekschrift in cassatie heeft toegezonden, op een lijn worden gesteld met een verschenen belanghebbende.
Aan haar behoort dan ook alsnog een afschrift van dat verzoekschrift te worden toegezonden, met vermelding van de in art. 426b Rv. bedoelde termijn. De Hoge Raad zal voor dit geval een langere dan de in de wet bepaalde termijn voor de indiening van een verweerschrift vaststellen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
draagt de griffier op om alsnog een afschrift van het verzoekschrift in cassatie alsmede een afschrift van de conclusie van de Procureur-Generaal toe te zenden aan [de biologische moeder] en daarbij te vermelden dat zij binnen een termijn van twee maanden na verzending van die afschriften een door een advocaat bij de Hoge Raad getekend verweerschrift ter griffie van de Hoge Raad kan indienen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, J.C. van Oven, W.D.H. Asser en A.H.T. Heisterkamp, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 1 juni 2012.