ECLI:NL:HR:2012:BV8199
Hoge Raad
- Cassatie
- J.A.C.A. Overgaauw
- C.B. Bavinck
- P.M.F. van Loon
- Rechtspraak.nl
Cassatie over navorderingsaanslag en boetebeschikking inkomstenbelasting
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 15 maart 2011, betreffende een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en een daarbij gegeven boetebeschikking. De belanghebbende ontving over het jaar 2001 een navorderingsaanslag en een boete, en voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. Na bezwaar tegen deze aanslagen, werden deze door de Inspecteur gehandhaafd. De Rechtbank te Arnhem verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond. Hierna stelde belanghebbende hoger beroep in bij het Hof, dat de uitspraak van de Rechtbank bevestigde. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende cassatie ingesteld.
De Hoge Raad beoordeelt de middelen die door belanghebbende zijn ingediend. Het Hof had vastgesteld dat belanghebbende geldleningen had verstrekt aan vennootschappen waarin hij een aanmerkelijk belang had. Het Hof oordeelde dat belanghebbende een debiteurenrisico had gelopen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen, en dat dit risico was aanvaard om aandeelhoudersmotieven. Hierdoor concludeerde het Hof dat er sprake was van onzakelijke geldleningen, en dat de Inspecteur terecht een afwaardering van die leningen had geweigerd ten laste van het inkomen van belanghebbende.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen van belanghebbende falen, verwijzend naar eerdere arresten die vergelijkbare rechtsvragen behandelden. De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verklaart het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en openbaar uitgesproken op 9 maart 2012.