2.2. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Nu het hof van oordeel is dat de bescherming die verdachte op grond van artikel 31, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag toekomt, dient te worden betrokken bij de vraag of de verdachte strafbaar is, zal het hof het verweer van de raadsman als zodanig opvatten en hieronder bespreken. Het hof overweegt als volgt.
Artikel 31, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag geeft bescherming indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
• de vreemdeling is een vluchteling volgens de definitie van artikel 1 van het Vluchtelingenverdrag;
• de vluchteling is rechtstreeks afkomstig van een land waar zijn leven of vrijheid werd bedreigd in de zin van artikel 1 van het Vluchtelingenverdrag;
• de vluchteling heeft zich onverwijld gemeld bij de autoriteiten, onder opgave van reden voor zijn of haar illegale binnenkomst.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting zijn de volgende feiten en omstandigheden vast komen te staan:
Verdachte heeft bij de Koninklijke Marechaussee op
25 juli 2008 verklaard dat zij in 2006 Somalië per vliegtuig heeft verlaten en naar Saoedi-Arabië is gegaan. In Saoedi-Arabië heeft zij anderhalf jaar gewoond en gewerkt. Daar is zij in contact gekomen met een persoon die beloofde met haar naar Amerika te gaan, maar die haar in Griekenland heeft achtergelaten. Zij is via Syrië en Turkije naar Griekenland gereisd. Zij is zonder paspoort Griekenland ingereisd en daar heeft zij asiel aangevraagd en twee maanden in vreemdelingenbewaring verbleven. Vervolgens heeft zij nog vier maanden in Griekenland verbleven, zonder uitkering of werk. Omdat alles heel duur is en er geen uitkeringen worden verstrekt in Griekenland, is zij weer vertrokken. Zij is met het vliegtuig naar Duitsland gereisd en vervolgens met de trein naar Nederland. Zij was op weg naar Zweden en is toen in Nederland gecontroleerd en aangehouden. Vervolgens heeft ze asiel aangevraagd. Volgens informatie van de raadsman is de asielaanvraag van verdachte afgewezen en is zij daartegen in beroep gegaan. Die procedure loopt nog bij de rechtbank Almelo.
Bij toetsing aan de voorwaarden van art. 31, eerste lid, Vluchtelingenverdrag zal het hof eerst ingaan op de tweede voorwaarde. Naar het oordeel van het hof is verdachte niet rechtstreeks afkomstig van een land waar haar leven of vrijheid werd bedreigd in de zin van artikel 1 van het Vluchtelingenverdrag.
Verdachte is niet rechtstreeks naar Nederland gereisd, maar heeft eerst anderhalf jaar gewoond en gewerkt als dienstmeisje in Saoedi-Arabië. Vervolgens is zij naar Griekenland gegaan, alwaar zij asiel heeft aangevraagd en zij zes maanden heeft verbleven. Wat er ook zij van de wijze waarop in Griekenland de asielprocedure van verdachte is verlopen, dat levert geen situatie op die het leven of vrijheid van verdachte bedreigde. Griekenland kan in beginsel worden aangemerkt als een veilig land. Verdachte heeft ook niet verklaard dat zij Griekenland heeft verlaten in verband met haar veiligheid. De reden dat verdachte Griekenland heeft verlaten, is volgens verdachte gelegen in de omstandigheid dat het leven in Griekenland duur was en zij geen werk had en geen uitkering ontving.
Het hof is daarom van oordeel dat er sprake is van een zover verwijderd verband tussen het verlaten van Somalië en de binnenkomst in Nederland dat verdachte niet voldoet aan de voorwaarde dat zij rechtstreeks afkomstig is van een land waar haar leven of vrijheid werd bedreigd in de zin van artikel 1 van het Vluchtelingenverdrag. Reeds op grond van het voorgaande komt de verdachte geen bescherming toe van artikel 31, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag. Gelet op het voorgaande behoeft de vraag of zij zich bij binnenkomst in Nederland onverwijld heeft gemeld en of zij als vluchteling in de zin van art. 1, eerste lid, Vluchtelingenverdrag kan worden aangemerkt, geen bespreking.
Nu verdachte geen bescherming toe komt van artikel 31, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag en ook geen andere omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn, is verdachte strafbaar."