ECLI:NL:HR:2012:BV7077
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- Y. Buruma
- Rechtspraak.nl
Cassatie over inbeslaggenomen voorwerpen en redelijke termijn in strafzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 februari 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1980 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Veenhuizen', had beroep ingesteld tegen het arrest van het Hof, dat op 4 januari 2011 was gewezen. De advocaat van de verdachte, mr. B.P. de Boer, had middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal Machielse concludeerde tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend voor zover er geen beslissing was genomen over de inbeslaggenomen voorwerpen. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof had nagelaten een beslissing te nemen over deze voorwerpen, wat in strijd was met artikel 353 van het Wetboek van Strafvordering.
Daarnaast werd er geklaagd over de overschrijding van de inzendtermijn van de stukken door het Hof. De Hoge Raad oordeelde echter dat, omdat de zaak binnen veertien maanden na het instellen van het cassatieberoep werd afgedaan, de overschrijding van de inzendtermijn in voldoende mate werd gecompenseerd. Hierdoor kon niet worden gesproken van een overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De Hoge Raad vernietigde het bestreden arrest, maar alleen voor zover het betrekking had op de inbeslaggenomen voorwerpen, en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling. Het beroep van de verdachte werd voor het overige verworpen. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige behandeling van inbeslaggenomen voorwerpen in strafzaken en de noodzaak om de redelijke termijn in cassatieprocedures in acht te nemen.