ECLI:NL:HR:2012:BV7047

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/04820
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging wegens het ontbreken van een geldig vervoerbewijs

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 april 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Het Gerechtshof had het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte, die beschuldigd werd van het gebruik van openbaar vervoer zonder geldig vervoerbewijs. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof berustte op een onjuiste rechtsopvatting. Volgens de Hoge Raad volgt uit artikel 102 van de Wet personenvervoer 2000 in combinatie met artikel 48 van het Besluit personenvervoer 2000 dat het recht op strafvervolging pas vervalt wanneer de reiziger de verschuldigde geldsom binnen de gestelde termijnen betaalt. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof, zodat deze opnieuw kan worden berecht en afgedaan.

De zaak betreft een verdachte die op verschillende data zonder geldig vervoerbewijs gebruik heeft gemaakt van de trein van de Nederlandse Spoorwegen. Het Hof had geoordeeld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk was in de vervolging, omdat niet kon worden vastgesteld dat de vervoerder de verdachte tweemaal in de gelegenheid had gesteld om de verschuldigde bedragen te betalen. De Hoge Raad heeft echter vastgesteld dat deze conclusie niet juist was, aangezien het recht op strafvervolging niet vervalt zolang de reiziger niet heeft betaald binnen de gestelde termijnen.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de juiste toepassing van de wetgeving omtrent het personenvervoer en de voorwaarden waaronder het Openbaar Ministerie kan vervolgen. De beslissing van de Hoge Raad heeft gevolgen voor de rechtspraktijk, vooral in zaken die betrekking hebben op het openbaar vervoer en de handhaving van de bijbehorende regels.

Uitspraak

3 april 2012
Strafkamer
nr. S 10/04820
KD/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 1 oktober 2010, nummer 20/000563-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979, ten tijde van de betekening van de aanzegging uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Zuid-Oost, locatie Roermond" te Roermond.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raadsman van de verdachte, mr. J.C. Oudijk, advocaat te Venlo, heeft het beroep tegengesproken.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat de beslissing van het Hof om het Openbaar Ministerie in de vervolging niet-ontvankelijk te verklaren berust op een onjuiste rechtsopvatting of onbegrijpelijk is gemotiveerd.
2.2. Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"1. hij op of omstreeks 15 mei 2007 te Eindhoven, in elk geval op het baanvak gelegen tussen de stopstations Eindhoven en Weert, gebruik heeft gemaakt van het openbaar vervoer, te weten een trein van de Naamloze Vennootschap Nederlandse Spoorwegen, zonder hiervoor geldig vervoerbewijs;
2. hij op of omstreeks 9 april 2007 te Helmond, in elk geval op het baanvak gelegen tussen de stopstations Helmond en Eindhoven, gebruik heeft gemaakt van het openbaar vervoer, te weten een trein van de Naamloze Vennootschap Nederlandse Spoorwegen, zonder hiervoor geldig vervoerbewijs."
2.3. Het Hof heeft het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte en deze beslissing, voor zover hier van belang, als volgt gemotiveerd:
"Artikel 48 lid 5 en lid 6 van het Besluit Personenvervoer 2000 schrijft dwingend voor dat de vervoerder de reiziger die niet terstond in het openbaar vervoer, in casu de trein, de prijs van een ontbrekend vervoersbewijs voldoet, alsnog (tweemaal) in de gelegenheid moet stellen het verschuldigde bedrag te voldoen. Artikel 48 lid 7 van het Besluit bepaalt vervolgens dat het recht op strafvervolging vervalt zodra de reiziger alsnog binnen de gestelde termijn betaalt.
Indien het recht op strafvervolging is vervallen betekent dit dat het openbaar ministerie, mocht het toch tot vervolging overgaan, niet ontvankelijk is in die vervolging.
Op grond van het bepaalde in artikel 48, in onderling verband en samenhang bezien, heeft naar het oordeel van het hof hetzelfde te gelden indien het openbaar ministerie tot vervolging overgaat zonder dat de reiziger conform het bepaalde in het 5e en/of 6e lid in de gelegenheid is gesteld alsnog te betalen. In het onderhavige geval kan, gelet op de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2], op grond van de processen-verbaal zoals opgenomen in het dossier niet vastgesteld worden of verdachte twee maal in de gelegenheid is gesteld om te betalen en zo ja, of er al dan niet betaald is. [Getuige 1] en [getuige 2] verklaren immers dat zij niet hebben gecontroleerd en ook niet hebben kunnen controleren of verdachte daadwerkelijk de gelegenheid is geboden alsnog te betalen en of er al dan niet betaald was. De betreffende mededelingen in hun processen-verbaal zijn niet door hen zelf opgemaakt maar gegenereerd door het geautomatiseerde systeem. Nu het hof deze informatie ook niet op andere wijze aan het dossier kan ontlenen, bijvoorbeeld uit afschriften van verzonden brieven waarin verdachte in de gelegenheid is gesteld, kan het hof niet vaststellen of het openbaar ministerie tot vervolging over had mogen gaan. In relatie tot hetgeen hiervoor omtrent het bepaalde in art. 48 van het Besluit is overwogen, dient dit naar
het oordeel van het hof te leiden tot
niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging."
2.4.1. Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende bepalingen van belang.
- Art. 70, eerste lid, Wet personenvervoer 2000:
"Het is verboden zonder hiervoor geldig vervoerbewijs gebruik te maken van het openbaar vervoer, alsmede, voor zover de vervoerder zulks duidelijk kenbaar heeft gemaakt, van de daartoe behorende voorzieningen."
- Art. 102 Wet personenvervoer 2000:
"Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het recht tot strafvordering wegens overtreding van de artikelen 70 of 71 vervalt door voldoening op een daarbij aan te geven wijze van een bij of krachtens die maatregel vast te stellen geldsom aan de vervoerder."
- Art. 48 Besluit personenvervoer 2000 (Stb. 2000, 563; hierna: het Besluit):
"1. De reiziger die het vervoerbewijs waarvan hij moet zijn voorzien desgevraagd ter controle niet toont of overhandigt, is op vordering van de vervoerder de vervoerprijs verschuldigd die geldt voor het traject tussen vertrekpunt en plaats van bestemming van de reiziger.
2. Onverminderd het eerste lid, is de reiziger op vordering van de vervoerder een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag verschuldigd indien hij:
a. niet voldoet aan de in artikel 47, eerste lid, bedoelde verplichting,
b. het vervoerbewijs waarvan hij moet zijn voorzien desgevraagd niet toont of overhandigt,
c. een onbevoegd gewijzigd of anderszins bewerkt vervoerbewijs gebruikt,
d. een vervoerbewijs misbruikt of
e. de controle van vervoerbewijzen belemmert of verhindert.
3. De reiziger betaalt het bedrag, bedoeld in het tweede lid, terstond tezamen met de krachtens het eerste lid verschuldigde vervoerprijs.
4. Indien de reiziger de in het tweede en derde lid bedoelde bedragen terstond betaalt, is de vervoerder verplicht een betalingsbewijs af te geven, dat voor zover nodig tevens geldt als vervoerbewijs.
5. Indien de reiziger de in het tweede en derde lid bedoelde bedragen niet terstond betaalt, stelt de vervoerder hem in de gelegenheid deze bedragen alsnog te betalen binnen een week nadat het feit is geconstateerd. De vervoerder kan aan de reiziger een bewijs verstrekken op grond waarvan deze zijn reis kan aanvangen of voortzetten.
6. Indien de reiziger de in het tweede en derde lid bedoelde bedragen niet binnen een week nadat het feit is geconstateerd, heeft betaald, stelt de vervoerder hem nogmaals in de gelegenheid deze bedragen, verhoogd met een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag aan administratiekosten, te betalen binnen drie weken na afloop van de termijn van zeven dagen.
7. Zodra de reiziger voldoet aan het in het tweede, derde, vijfde of zesde lid bepaalde, vervalt het recht van strafvervolging ter zake van overtreding van artikel 70, eerste lid, van de wet."
2.4.2. De nota van toelichting bij voornoemd Besluit houdt ten aanzien van art. 48 in:
"Dit artikel vloeit voort uit artikel 102 van de wet. Het geeft een regeling voor reizigers die zich niet tijdig van een geldig vervoerbewijs hebben voorzien. Naast de prijs van het vervoer is de reiziger een door de minister te bepalen bedrag verschuldigd. Wordt dit bedrag binnen de in dit artikel gestelde termijnen voldaan, dan vervalt het recht op strafvervolging terzake van een overtreding van artikel 70, eerste lid, van de wet."
2.5. Gelet op het voorgaande geeft het oordeel van het Hof dat uit art. 48 van het Besluit volgt dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging als uit het strafdossier niet kan worden afgeleid dat de vervoerder de reiziger tweemaal in de gelegenheid heeft gesteld om alsnog de verschuldigde geldsom te betalen, blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Uit art. 102 Wet personenvervoer 2000 in verbinding met art. 48, zevende lid, van het Besluit volgt dat het recht tot strafvordering enkel vervalt zodra de reiziger alsnog, binnen de in art. 48, vijfde en zesde lid, van het Besluit aangegeven termijnen, de verschuldigde geldsom betaalt.
2.6. Het middel is gegrond.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsherenB.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 3 april 2012.