ECLI:NL:HR:2012:BV6693

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/00126
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tekortkoming van een bank als assurantietussenpersoon en de zorgplicht jegens de verzekeringnemer

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 april 2012 uitspraak gedaan over de tekortkoming van een bank als assurantietussenpersoon. De zaak betreft een geschil tussen de COÖPERATIEVE RABOBANK SCHIEDAM-VLAARDINGEN U.A. (hierna: de bank) en een verzekeringnemer, aangeduid als [verweerster]. De kern van het geschil draait om de vraag of de bank haar zorgplicht heeft geschonden door in een brief van 23 april 2003 onjuiste en onvolledige informatie te verstrekken over de gevolgen van het niet voldoen aan preventiemaatregelen voor de dekking van een brandrisico.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [verweerster] had haar huurdersbelang en inventaris verzekerd bij N.V. Interpolis, met de bank als assurantietussenpersoon. Na een brand op 23 augustus 2003, waarbij [verweerster] niet voldeed aan de afgesproken preventiemaatregelen, weigerde Interpolis dekking te verlenen. [verweerster] stelde de bank aansprakelijk, stellende dat de bank haar niet adequaat had geïnformeerd over de gevolgen van het niet voldoen aan de preventiemaatregelen.

De rechtbank oordeelde dat de bank niet tekortgeschoten was in haar zorgplicht, maar het hof vernietigde dit vonnis en wees de vordering van [verweerster] toe. De Hoge Raad oordeelde dat het hof zijn oordeel uitsluitend had gebaseerd op de onjuistheid van de brief van de bank, zonder rekening te houden met andere relevante omstandigheden. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van assurantietussenpersonen en de noodzaak om verzekeringnemers tijdig en duidelijk te informeren over de gevolgen van hun verplichtingen. De Hoge Raad stelde dat de zorgplicht van de bank niet zo ver gaat dat zij de juistheid van mededelingen van haar opdrachtgever moet controleren, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dat vereisen.

Uitspraak

13 april 2012
Eerste Kamer
11/00126
EE/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
COÖPERATIEVE RABOBANK SCHIEDAM-VLAARDINGEN U.A.,
gevestigd te Schiedam,
EISERES tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. R.A.A. Duk, thans mr. P.A.A. Ruig,
t e g e n
[Verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J.W.H. van Wijk.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de bank en [verweerster]
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 286435/HA ZA 07-1583 van de rechtbank Rotterdam van 11 maart 2009;
b. het arrest in de zaak 200.040.885 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 14 september 2010.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft de bank beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor de bank toegelicht door mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk en mr. R.L.M.M. Tan, advocaten te Amsterdam en voor [verweerster] door haar advocaat en mr. M.M. van Asperen, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal A. Hammerstein strekt tot vernietiging en verwijzing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) In december 2002 heeft [verweerster] door bemiddeling van de bank als haar assurantietussenpersoon onder andere haar huurdersbelang en inventaris en voorraad van haar meubelmakerij verzekerd bij N.V. Interpolis Schade (hierna: Interpolis).
(ii) Interpolis heeft voorlopige dekking verleend.
(iii) Na een door Interpolis uitgevoerde inspectie hebben Interpolis en [verweerster] een aantal 'preventieafspraken' gemaakt die zijn vastgelegd in de hierna te noemen polis-clausules 90 en 1116. Deze polisclausules luiden:
"90 Preventieafspraken
Deze clausule geldt voor de gehele polis
Verwijzend naar de preventieafsprakenclausule vermelden wij onderstaand de preventiemaatregelen waarvan wij uitvoering nodig achten op uiterlijk 15 april 2003:
(...)
5- Het alarmsysteem dient door een NCP/Borg erkend installateur op niveau Es te worden aangepast.
Op minimaal drie plaatsen (...) moet het alarmsysteem worden uitgebreid met rookmelding.
1116 Preventieafspraken
Deze clausule geldt voor object(en):
103 huurdersbelang bedrijf
204 inventaris
205 voorraad
Met betrekking tot de gedekte gevaren zijn tussen de maatschappij en de verzekerde preventieafspraken gemaakt, welke de verzekerde dient na te komen. De verzekerde verplicht zich de reeds bestaande als ook de gerealiseerde voorgeschreven preventiemaatregelen in behoorlijke werkzame toestand te houden.
Indien in geval van schade blijkt dat de verzekerde zijn verplichtingen niet is nagekomen, verliest hij alle recht op schadevergoeding, tenzij hij aantoont dat daardoor de schade niet is veroorzaakt of daarmee geen verband houdt."
(iv) [Verweerster] heeft de vastgelegde preventieafspraken op 8 april 2003 ontvangen en voor gezien getekend.
(v) Op verzoek van [verweerster] heeft Interpolis de in polisclausule 90 opgenomen datum 15 april 2003 gewijzigd in 1 juni 2003.
(vi) De bank heeft [verweerster] bij brief van 23 april 2003 meegedeeld:
"Hiermede bericht ik u dat de preventieafspraken (zie clausule 90 Preventieafspraken van de polis) gerealiseerd dienen te zijn voor 1 juni 2003.
De genoemde datum in de polis van 15 april 2003 komt hiermede te vervallen. Voor wat betreft het inbraakrisico deel ik u nog mede dat het voor de dekking noodzakelijk is dat er een alarmsysteem niveau ES aanwezig en in werking is. Zolang er geen alarmsysteem is, is er geen dekking voor hetinbraak/vandalismerisico."
(vii) Op 23 augustus 2003 heeft brand gewoed. Op die datum had [verweerster] het voorgeschreven alarmsysteem nog niet volgens de gemaakte afspraken aangepast.
(viii) Met een beroep op de hiervoor onder (iii) genoemde polisclausules heeft Interpolis aan [verweerster] de dekking ontzegd voor de schade als gevolg van de brand.
(ix) [Verweerster] heeft in de weigering tot het verlenen van dekking berust.
3.2 [Verweerster] vordert in dit geding de veroordeling van de bank tot betaling aan haar van een bedrag van € 355.365,20 met rente en kosten. Zij legt aan haar vordering ten grondslag dat de bank is tekortgeschoten in de op haar als assurantietussenpersoon jegens [verweerster] rustende zorgplicht. Daartoe voert [verweerster] aan dat de bank, door in de brief van 23 april 2003 te schrijven dat het niet installeren van de alarminstallatie betekende dat het inbraakrisico niet gedekt was, bij [verweerster] de indruk heeft gewekt dat wat betreft de dekking van het brandrisico geen probleem bestond. De bank heeft nagelaten deze onjuiste indruk weg te nemen. [Verweerster] acht de bank daarom aansprakelijk voor de door haar geleden schade.
3.3 De rechtbank heeft de hiervoor in 3.1 onder (vi) geciteerde passage uit de brief van 23 april 2003 als onjuist althans onvolledig aangemerkt, nu daarin alleen melding wordt gemaakt van de consequenties van het ontbreken van het voorgeschreven alarm voor de dekking van het inbraakrisico en dus niet van de gevolgen voor de dekking van het brandrisico. Zij kwam echter tot de slotsom dat dit enkele feit onder de gegeven omstandigheden niet leidde tot het oordeel dat de bank niet heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend assurantietussenpersoon betaamt en weesderhalve de vorderingen van [verweerster] af.
3.4 Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en heeft de vordering van [verweerster] alsnog toegewezen. Evenals de rechtbank heeft het hof vooropgesteld dat het de taak is van een redelijk handelend en redelijk bekwaam assurantietussenpersoon om te waken voor de belangen van de verzekeringnemers bij de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen, alsmede dat in beginsel ook tot deze taak behoort dat hij de verzekeringnemer tijdig opmerkzaam maakt op de gevolgen die hem bekend geworden feiten kunnen hebben voor de dekking van de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen (rov. 9). Naar het in cassatie onbestreden oordeel van het hof (rov. 10) rustte op de bank de verplichting [verweerster] op duidelijke en niet voor tweeërlei uitleg vatbare wijze te waarschuwen voor de gevolgen van het niet (binnen de gestelde termijn) voldoen aan alle preventiemaatregelen.
Vervolgens heeft het hof, dat zich verenigde met het hiervoor in 3.3 vermelde oordeel van de rechtbank dat de passage uit de brief van 23 april 2003 als onjuist althans onvolledig moet worden aangemerkt, geoordeeld dat deze onjuistheid althans onvolledigheid bij de gemiddelde lezer de (onjuiste) indruk kan doen ontstaan dat het door de bank geëiste alarm geen invloed heeft op de dekking van het brandrisico en dat de bank door het schrijven van een dergelijke onjuiste, althans onvolledige brief jegens [verweerster] is tekortgeschoten in haar zorgplicht.
Het hof heeft daaraan toegevoegd dat indien en voor zover [verweerster] door de onjuistheid, althans onvolledigheid van de brief van 23 april 2003 "op het verkeerde been is gezet", dit voor risico van de bank komt en dat de bank de als gevolg hiervan door [verweerster] geleden schade zal moeten vergoeden. Het hof heeft ten slotte vastgesteld dat niet is gesteld of gebleken dat in de brief van 23 april 2003 sprake is van een evidente verschrijving en dat [verweerster] daarom reeds uit de brief zelf had moeten begrijpen dat de bewuste mededeling in de brief van 23 april 2003 onjuist was (rov. 12).
3.5 Onderdeel 1 van het middel klaagt in de eerste plaats dat het hof blijkens zijn rov. 12 heeft miskend dat het antwoord op de vraag of de bank is tekortgeschoten in haar zorgplicht jegens [verweerster] niet alleen kan worden gebaseerd op de onjuistheid althans onvolledigheid van de brief van 23 april 2003, die naar het - in cassatie niet bestreden - oordeel van het hof bij de gemiddelde lezer de (onjuiste) indruk kan doen ontstaan dat het door Interpolis geëiste alarm geen invloed heeft op de dekking van het brandrisico, zonder dat daarbij wordt ingegaan op de verweren van de bank die ertoe strekken dat [verweerster] die brief niet aldus heeft begrepen althans in redelijkheid niet aldus heeft mogen begrijpen.
3.6 Deze rechtsklacht is gegrond. Het hof heeft zijn oordeel dat de bank haar zorgplicht jegens [verweerster] heeft geschonden uitsluitend gebaseerd op de onjuistheid althans onvolledigheid van de brief van 23 april 2003 en de onjuiste indruk die daardoor bij de gemiddelde lezer zou kunnen ontstaan. Het heeft bij zijn oordeelsvorming de navolgende, op zichzelf of in onderling verband relevante, verweren van de bank buiten beschouwing gelaten:
(i) [Verweerster] heeft de preventieafspraken op 8 april 2003 voor gezien ondertekend.
(ii) De preventieafspraken zijn die dag door de medewerker van de bank [betrokkene 1] - stuk voor stuk - met [verweerster] besproken.
(iii) De preventieafspraken en de preventievoorwaarden, waarin de gevolgen van het niet tijdig voldoen aan de preventieafspraken beschreven werden, waren opgenomen in de polis die door Interpolis aan [verweerster] is verstrekt op 24 maart 2003, zoals gewijzigd op 23 april 2003 onder verwijzing naar de "preventie-afsprakenclausule", waardoor [verweerster] volledig bekend was met de gevolgen voor de dekking.
(iv) De brief van 23 april 2003 verwees naar de preventieafspraken.
(v) Uit de tekst van de clausules 90 en 1116 blijkt niet dat er wat de voorgeschreven maatregelen betreft een onderscheid zou moeten worden gemaakt tussen het inbraakrisico enerzijds en het brandrisico anderzijds.
(vi) De inhoud van clausule 90 onder 5, waar melding wordt gemaakt van uitbreiding van de alarminstallatie met rookmelders, duidt erop dat de voorgeschreven alarminstallatie niet alleen betrekking heeft op het inbraakrisico maar ook op het brandrisico.
(vii) Door de bank is nimmer een onderscheid tussen de consequenties voor inbraak- en brandrisico gemaakt (los van de brief van 23 april 2003).
Aldus heeft het hof miskend dat de beantwoording van de vraag of de bank is tekortgeschoten in haar zorgplicht jegens [verweerster], die meebracht dat op duidelijke en niet voor tweeërlei uitleg vatbare wijze gewaarschuwd moest worden voor de gevolgen van het niet (binnen de gestelde termijn) voldoen aan alle preventiemaatregelen, diende plaats te vinden met inachtneming van alle relevante omstandigheden.
3.7 Onderdeel 2 bevat de klacht dat het hof bij gebreke van een grief tegen het oordeel van de rechtbank in rov. 5.4 de grenzen van de rechtsstrijd in appel heeft overschreden door in rov. 17 in het kader van het causaal verband te overwegen dat niet doorslaggevend is of [verweerster], als zij voldoende oplettend was geweest, redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat de informatie in de brief van 23 april 2003 onjuist en onvolledig was en dat ook bij een bevestigende beantwoording het feit dat [verweerster] zich in dit geval de onjuistheid en onvolledigheid niet heeft gerealiseerd voor risico komt van de bank die de onjuiste brief heeft geschreven.
3.8 De klacht is gegrond. De rechtbank heeft in rov. 5.4 geoordeeld dat het bij de vraag welke waarde moet worden toegekend aan de brief van de bank van 23 april 2003, erom gaat hoe [verweerster] de inhoud van de brief heeft begrepen en hoe zij die redelijkerwijs heeft mogen begrijpen. Dat oordeel stond niet ter discussie in het debat van partijen in hoger beroep. Het hof had daarom dit oordeel als uitgangspunt moeten nemen. Door zijn andersluidend oordeel daarvoor in de plaats te stellen, is het hof buiten de grenzen van de rechtsstrijd getreden.
3.9 Onderdeel 3 richt zich tegen het door het hof in rov. 20 gegeven oordeel dat in het midden kan blijven of, zoals de bank stelt, [verweerster] op 23 juni 2003 aan de bank heeft meegedeeld dat aan alle preventiemaatregelen was voldaan, omdat de bank niet zonder meer op de juistheid van een dergelijke vage mededeling van [verweerster] had mogen afgaan.
3.10 De klacht is gegrond. Een assurantietussenpersoon mag in het algemeen afgaan op de juistheid van een mededeling van zijn opdrachtgever dat is voldaan aan de uit de polis voortvloeiende verplichtingen tot het nemen van preventiemaatregelen. Behoudensbijzondere omstandigheden gaat zijn zorgplicht dan ook niet zo ver dat hij dient te controleren of die mededeling juist is. Indien het hof geoordeeld heeft dat de bank desalniettemin in dit geval diende te controleren of [verweerster] inderdaad aan alle preventiemaatregelen had voldaan omdat de mededeling van [verweerster] (te) "vaag" was, behoefde dat oordeel nadere motivering om begrijpelijk te zijn.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 14 september 2010;
verwijst het geding naar het gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de bank begroot op € 6.063,11 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, J.C. van Oven, C.A. Streefkerk en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 13 april 2012.