ECLI:NL:HR:2012:BV6666
Hoge Raad
- Cassatie
- W.A.M. van Schendel
- H.A.G. Splinter-van Kan
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de kennisgeving van rijbewijs schorsing en de redelijke wetenschap van de verdachte
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 maart 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het besturen van een motorrijtuig terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat de geldigheid van zijn rijbewijs was geschorst, zoals bepaald in artikel 9.5 van de Wegenverkeerswet 1994. Het Hof had vastgesteld dat een aangetekende brief van het CBR, waarin de schorsing van het rijbewijs werd medegedeeld, retour was gekomen met de mededeling 'niet afgehaald'. De verdachte was vrijgesproken omdat het Hof oordeelde dat niet bewezen kon worden dat hij 'redelijkerwijs moest weten' dat zijn rijbewijs geschorst was.
De Hoge Raad heeft het oordeel van het Hof bevestigd. De Hoge Raad oordeelde dat de omstandigheid dat de verdachte kennis had kunnen nemen van de aangetekende brief, maar dit niet heeft gedaan, niet betekent dat dit voor zijn risico komt. De Hoge Raad benadrukte dat de eisen voor 'redelijkerwijs moeten weten' zwaarder zijn dan enkel verwijtbaarheid. Het Hof had terecht geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de schorsing van zijn rijbewijs.
De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de noodzaak voor duidelijke kennisgeving van schorsingen en de hoge eisen die worden gesteld aan de kennisgeving aan de verdachte. Dit arrest heeft implicaties voor de interpretatie van de Wegenverkeerswet en de verantwoordelijkheden van bestuurders met betrekking tot hun rijbewijs.