ECLI:NL:HR:2012:BV5140
Hoge Raad
- Cassatie
- J.A.C.A. Overgaauw
- D.G. van Vliet
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de vermindering van boetes bij omkering van de bewijslast in belastingzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 februari 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en de daarbij opgelegde boetes aan belanghebbende over de jaren 2002 en 2003. De Inspecteur had na bezwaar de navorderingsaanslagen gehandhaafd, maar de boetes verminderd tot 25% van het nagevorderde belastingbedrag. De Rechtbank te 's-Gravenhage verklaarde de beroepen ongegrond en verminderde de boetes verder. Belanghebbende ging in hoger beroep bij het Gerechtshof, dat de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken van de Inspecteur inzake de boetes vernietigde en de boetes verder verlaagde. Hierop heeft belanghebbende cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad beoordeelde de middelen van belanghebbende en oordeelde dat de omstandigheid dat belanghebbende was geconfronteerd met omkering van de bewijslast geen aanleiding geeft tot vermindering van de boetes. Het Hof had terecht geoordeeld dat deze omstandigheid niet in alle gevallen tot een lagere boete leidt. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van belanghebbende niet tot cassatie konden leiden, omdat zij geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling aan de orde stelden. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en kende belanghebbende een terugbetaling van griffierechten toe, aangezien hij twee keer griffierechten had betaald voor het instellen van cassatie.
Deze uitspraak benadrukt de positie van de omkering van de bewijslast in belastingzaken en de voorwaarden waaronder boetes kunnen worden verminderd. De Hoge Raad bevestigt hiermee de eerdere uitspraken van de lagere rechters en biedt duidelijkheid over de toepassing van de wet in dergelijke gevallen.