ECLI:NL:HR:2012:BV5140

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/02251 en 11/02252
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de vermindering van boetes bij omkering van de bewijslast in belastingzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 februari 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en de daarbij opgelegde boetes aan belanghebbende over de jaren 2002 en 2003. De Inspecteur had na bezwaar de navorderingsaanslagen gehandhaafd, maar de boetes verminderd tot 25% van het nagevorderde belastingbedrag. De Rechtbank te 's-Gravenhage verklaarde de beroepen ongegrond en verminderde de boetes verder. Belanghebbende ging in hoger beroep bij het Gerechtshof, dat de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken van de Inspecteur inzake de boetes vernietigde en de boetes verder verlaagde. Hierop heeft belanghebbende cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof.

De Hoge Raad beoordeelde de middelen van belanghebbende en oordeelde dat de omstandigheid dat belanghebbende was geconfronteerd met omkering van de bewijslast geen aanleiding geeft tot vermindering van de boetes. Het Hof had terecht geoordeeld dat deze omstandigheid niet in alle gevallen tot een lagere boete leidt. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van belanghebbende niet tot cassatie konden leiden, omdat zij geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling aan de orde stelden. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en kende belanghebbende een terugbetaling van griffierechten toe, aangezien hij twee keer griffierechten had betaald voor het instellen van cassatie.

Deze uitspraak benadrukt de positie van de omkering van de bewijslast in belastingzaken en de voorwaarden waaronder boetes kunnen worden verminderd. De Hoge Raad bevestigt hiermee de eerdere uitspraken van de lagere rechters en biedt duidelijkheid over de toepassing van de wet in dergelijke gevallen.

Uitspraak

17 februari 2012
nrs. 11/02251 en 11/02252
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 30 maart 2011, nrs. BK-09/00847 en BK 09/00848, betreffende navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven boetebeschikkingen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende zijn over de jaren 2002 en 2003 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, alsmede boetes. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken de navorderingsaanslagen gehandhaafd en de boetes verminderd tot op 25 percent van het bedrag van de nagevorderde belasting.
De Rechtbank te 's-Gravenhage (nrs. AWB 08/6989 IB/PVV en AWB 08/7000 IB/PVV) heeft de tegen die uitspraken ingestelde beroepen ongegrond verklaard en de boetes verder verminderd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank alsmede de uitspraken van de Inspecteur, voor zover betrekking hebbend op de boetebeschikkingen, vernietigd en de boetes verder verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Het Hof heeft met betrekking tot de opgelegde vergrijpboetes geoordeeld dat de omstandigheid dat belanghebbende is geconfronteerd met omkering van de bewijslast in het onderhavige geval geen omstandigheid is die tot vermindering van de boetes aanleiding geeft. Voor zover middel I berust op de opvatting dat deze omstandigheid in alle gevallen moet leiden tot vermindering van de boete, faalt het, aangezien die opvatting geen steun vindt in het recht.
3.2. Middel I kan voor het overige evenmin als middel II tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet en C.H.W.M. Sterk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2012.
Gelet op de omstandigheid dat belanghebbende ter zake van het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Hof twee maal een bedrag van € 112 aan griffierechten heeft betaald, zal aan hem een bedrag van € 112 worden teruggegeven.