ECLI:NL:HR:2012:BV3457

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/04179 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van inbeslagneming tijdens doorzoeking door de Rechter-Commissaris en voorbehoud bij verlofverlening

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een beschikking van de Rechtbank te Rotterdam, waarin een klaagschrift is ingediend op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. De klager, geboren in 1970 en wonende te [woonplaats], heeft verzocht om teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen, waaronder een geldtelmachine. De Rechtbank heeft het klaagschrift gedeeltelijk gegrond verklaard, maar het verzoek om teruggave van de geldtelmachine afgewezen. Tevens heeft de Rechtbank verlof verleend om de inbeslaggenomen stukken van overtuiging ter beschikking te stellen aan de Franse justitiële autoriteiten, met uitzondering van de geldtelmachine.

De Hoge Raad heeft de rechtmatigheid van de inbeslagneming tijdens de doorzoeking door de Rechter-Commissaris beoordeeld. De Rechter-Commissaris had de bevoegdheid om, naar aanleiding van een rechtshulpverzoek van de Franse autoriteiten, de woning van de klager te doorzoeken en stukken van overtuiging in beslag te nemen. De Hoge Raad oordeelt dat de wettelijke regeling die deze bevoegdheid regelt, voldoet aan de voorwaarden van artikel 8.2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad concludeert dat er geen inbreuk is op de rechten van de klager die niet gerechtvaardigd is.

Daarnaast heeft de Hoge Raad vastgesteld dat de Rechtbank bij vergissing het voorbehoud dat aan het verlof verbonden moet worden, niet heeft opgenomen. Dit voorbehoud houdt in dat bij de afgifte van de inbeslaggenomen stukken aan de Franse autoriteiten moet worden bedongen dat deze stukken zullen worden teruggezonden zodra het voor de strafvordering nodige gebruik is gemaakt. De Hoge Raad herstelt dit verzuim en verbindt het voorbehoud aan het verlof. De overige onderdelen van het beroep worden verworpen.

Uitspraak

15 mei 2012
Strafkamer
nr. S 11/04179 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Rotterdam van 12 augustus 2011, nummer 11/1073, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a van het Wetboek van Strafvordering, alsmede betreffende het verlenen van verlof als bedoeld in art. 552p, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak van:
[Klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking voor zover daarin niet het voorbehoud is opgenomen dat bij de afgifte van de inbeslaggenomen stukken van overtuiging aan de Franse autoriteiten wordt bedongen dat de stukken zullen worden teruggezonden zodra daarvan het voor de strafvordering nodige gebruik is gemaakt; dat bedoeld voorbehoud aan het verlof wordt verbonden, en dat het beroep voor het overige wordt verworpen.
2. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft het klaagschrift van de klager, strekkende tot teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen wat betreft een geldtelmachine gegrond verklaard en voor het overige ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft voorts de vordering van de Officier van Justitie strekkende tot het verlenen van verlof de stukken van overtuiging ter beschikking te stellen van de Franse justitiële autoriteiten toegewezen en het verlof verleend, met dien verstande dat het verlof zich niet uitstrekt tot de geldtelmachine.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt over het oordeel van de Rechtbank dat de inbeslagneming tijdens de doorzoeking door de Rechter-Commissaris rechtmatig is geschied. Daartoe is aangevoerd dat de wettelijke regeling op dit punt niet voldoet aan de voorwaarden waaraan ingevolge art. 8, tweede lid, EVRM, moet zijn voldaan teneinde de door de doorzoeking in de woning van de klager veroorzaakte inmenging in zijn privéleven te rechtvaardigen.
3.2. Uit de stukken blijkt dat door de Rechter-Commissaris, ter uitvoering van een door de Franse autoriteiten aan Nederland gedaan rechtshulpverzoek, een doorzoeking is gedaan in de woning van de klager waarbij goederen in beslag zijn genomen.
3.3. De bevoegdheid van de Rechter-Commissaris om naar aanleiding van een rechtshulpverzoek een woning te doorzoeken en stukken van overtuiging in beslag te nemen is neergelegd in een voor een ieder toegankelijke wettelijke regeling, die voldoende duidelijk maakt onder welke omstandigheden toepassing van deze bevoegdheid tot een inbreuk op (verdragsrechtelijk en/of grondwettelijk gewaarborgde) rechten kan leiden. Niet kan worden gezegd dat deze wettelijke regeling niet voldoet aan de in art. 8, tweede lid, EVRM gestelde voorwaarden, die inbreuk op het in het eerste lid van dat artikel gewaarborgde recht rechtvaardigen.
3.4. Het middel faalt.
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beoordeling van het derde middel
5.1. Het middel klaagt dat de Rechtbank ten onrechte verlof heeft verleend de inbeslaggenomen stukken aan de Officier van Justitie ter beschikking te stellen zonder dat aan dat verlof het in art. 552p, derde lid, Sv genoemde voorbehoud is verbonden.
5.2. De bestreden beschikking houdt niet in dat aannemelijk is dat de rechthebbenden op de inbeslaggenomen stukken van overtuiging niet in Nederland verblijf houden. Gelet daarop heeft de Rechtbank kennelijk bij vergissing bedoeld voorbehoud niet in de beschikking opgenomen. Het middel dat over dit verzuim klaagt, is derhalve terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal dit verzuim herstellen (vgl. HR 7 maart 2006, LJN AV0350).
6. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden beschikking ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking, doch uitsluitend voor zover daarin niet het voorbehoud is opgenomen dat bij de afgifte van de inbeslaggenomen stukken van overtuiging aan de Franse autoriteiten wordt bedongen dat de stukken zullen worden teruggezonden zodra daarvan het voor de strafvordering nodige gebruik is gemaakt;
verbindt bedoeld voorbehoud aan het verlof;
verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 mei 2012.