ECLI:NL:HR:2012:BV3457
Hoge Raad
- Cassatie
- W.A.M. van Schendel
- H.A.G. Splinter-van Kan
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Rechtmatigheid van inbeslagneming tijdens doorzoeking door de Rechter-Commissaris en voorbehoud bij verlofverlening
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een beschikking van de Rechtbank te Rotterdam, waarin een klaagschrift is ingediend op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. De klager, geboren in 1970 en wonende te [woonplaats], heeft verzocht om teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen, waaronder een geldtelmachine. De Rechtbank heeft het klaagschrift gedeeltelijk gegrond verklaard, maar het verzoek om teruggave van de geldtelmachine afgewezen. Tevens heeft de Rechtbank verlof verleend om de inbeslaggenomen stukken van overtuiging ter beschikking te stellen aan de Franse justitiële autoriteiten, met uitzondering van de geldtelmachine.
De Hoge Raad heeft de rechtmatigheid van de inbeslagneming tijdens de doorzoeking door de Rechter-Commissaris beoordeeld. De Rechter-Commissaris had de bevoegdheid om, naar aanleiding van een rechtshulpverzoek van de Franse autoriteiten, de woning van de klager te doorzoeken en stukken van overtuiging in beslag te nemen. De Hoge Raad oordeelt dat de wettelijke regeling die deze bevoegdheid regelt, voldoet aan de voorwaarden van artikel 8.2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad concludeert dat er geen inbreuk is op de rechten van de klager die niet gerechtvaardigd is.
Daarnaast heeft de Hoge Raad vastgesteld dat de Rechtbank bij vergissing het voorbehoud dat aan het verlof verbonden moet worden, niet heeft opgenomen. Dit voorbehoud houdt in dat bij de afgifte van de inbeslaggenomen stukken aan de Franse autoriteiten moet worden bedongen dat deze stukken zullen worden teruggezonden zodra het voor de strafvordering nodige gebruik is gemaakt. De Hoge Raad herstelt dit verzuim en verbindt het voorbehoud aan het verlof. De overige onderdelen van het beroep worden verworpen.