ECLI:NL:HR:2012:BV3436

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/00582
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over verstrekking van strafvorderlijke gegevens aan slachtoffers van illegale afvaldumping

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 april 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een strafrechtelijke veroordeling van Trafigura Beheer B.V. wegens verboden uitvoer van afvalstoffen. De slachtoffers, die in Ivoorkust schade hadden geleden door de illegale dumping van deze afvalstoffen, stelden een civiele vordering in en vroegen het openbaar ministerie om informatie uit het strafdossier. De Hoge Raad oordeelde dat de verstrekking van deze informatie niet onrechtmatig was, op basis van artikel 39f lid 1 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Dit artikel staat de verstrekking van strafvorderlijke gegevens toe voor het verlenen van hulp aan slachtoffers van strafbare feiten, mits dit noodzakelijk is voor een zwaarwegend algemeen belang of de vaststelling van een recht in rechte. De Hoge Raad bevestigde dat de informatieverstrekking ook betrekking kon hebben op andere strafbare feiten dan die waarvoor de verdachte was vervolgd.

De zaak begon met de aankomst van het schip Probo Koala in Amsterdam, waar afvalstoffen aan boord waren. Na monsters te hebben genomen, vertrok het schip naar Ivoorkust, waar de afvalstoffen illegaal werden gedumpt. De slachtoffers, vertegenwoordigd door het Engelse advocatenkantoor Leigh Day, stelden dat zij schade hadden geleden door deze dumping en vroegen om toegang tot het strafdossier. De Hoge Raad oordeelde dat het openbaar ministerie op rechtmatige wijze informatie had verstrekt aan de slachtoffers, en dat de verstrekking in overeenstemming was met de wet en de Aanwijzing verstrekking van strafvorderlijke gegevens.

De Hoge Raad verwierp het beroep van Trafigura en veroordeelde hen in de kosten van het geding in cassatie. Dit arrest benadrukt de mogelijkheden voor slachtoffers om toegang te krijgen tot relevante informatie in strafzaken, en de voorwaarden waaronder het openbaar ministerie deze informatie kan verstrekken.

Uitspraak

20 april 2012
Eerste Kamer
11/00582
EV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
TRAFIGURA BEHEER B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. A.M. van Aerde,
t e g e n
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelende te 's-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. J.W.H. van Wijk.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Trafigura en de Staat.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het onder zaak-/rolnummer 341048 / KG ZA 09-830 gewezen vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 4 september 2009;
b. het onder zaaknummer 200.045.633/01 gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 23 november 2010.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie.
Tegen het arrest van het hof heeft Trafigura beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is namens partijen toegelicht door hun advocaten, voor Trafigura tevens door mr. S. Houdijk, advocaat te Amsterdam, en voor de Staat tevens door
mr. G.C. Nieuwland, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Trafigura handelt in grondstoffen en exploiteert onder meer schepen die voor het transport daarvan worden gebruikt.
(ii) Nadat begin juli 2006 het schip "Probo Koala" in de haven van Amsterdam was aangemeerd, heeft Trafigura afvalstoffen die zich aan boord van het schip hadden gevormd (in de gedingstukken "slops" genoemd) aangeboden aan het afvalverwerkingsbedrijf Amsterdam Port Services (hierna: APS).
(iii) Op 3 en 4 juli 2006 hebben toezichthoudende en politiële autoriteiten monsters laten nemen van de inhoud van een sloptank van de Probo Koala en op dat schip een gasmeting laten uitvoeren. De monsters zijn voor onderzoek naar het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) gebracht.
(iv) Vervolgens is de Probo Koala uit Amsterdam vertrokken. Het schip heeft na enige omzwervingen Ivoorkust aangedaan, alwaar de slops zijn aangeboden aan een lokaal afvalverwerkingsbedrijf. Dit bedrijf heeft de uit de Probo Koala afkomstige slops illegaal in Ivoorkust gedumpt.
(v) Ruim 30.000 personen uit Ivoorkust (in het bestreden arrest en ook hierna aangeduid als "de slachtoffers") hebben in het Verenigd Koninkrijk een groepsactie tegen Trafigura ingesteld, stellende dat zij als gevolg van het dumpen van de van de Probo Koala afkomstige slops schade hebben geleden. In deze civiele procedure trad voor de slachtoffers het Engelse advocatenkantoor Leigh Day & Co (hierna: Leigh Day) op.
(vi) Het NFI heeft de genomen monsters onderzocht en zijn bevindingen neergelegd in een rapport van 29 januari 2007.
(vii) Een in Nederland tegen Trafigura ingesteld strafrechtelijk onderzoek heeft geleid tot een vervolging. Aan Trafigura werd - kort gezegd - ten laste gelegd: (a) handelen in strijd met de in- en uitvoerregels voor afvalstoffen, (b) het opzettelijk niet vermelden van de schadelijkheid van een stof bij het afgeven van deze stof aan APS en (c) het (medeplegen van het) opmaken van een vals geschrift.
(viii) Bij brief van 23 maart 2007 heeft Leigh Day het openbaar ministerie om informatie uit het strafdossier verzocht, zulks ten behoeve van de onder (v) genoemde civiele procedure.
(ix) Aan dit verzoek heeft het openbaar ministerie voldaan door in mei 2007 een deel van het NFI-rapport betreffende onderzoek van de onder (iii) bedoelde monsters, en een jaar later andere bescheiden waaronder het tweede deel van dat rapport (hierna tezamen: de documenten) aan Leigh Day toe te zenden.
(x) Bij een tot de officier van justitie gerichte brief van 18 augustus 2009 heeft Leigh Day onderstreept dat het voor de slachtoffers van cruciaal belang is geweest dat zij in de onder (v) bedoelde procedure over de documenten konden beschikken.
(xi) In september 2009 is een schikking tussen de slachtoffers en Trafigura bereikt.
(xii) In de strafzaak is Trafigura bij vonnis van 23 juli 2010 van de rechtbank Amsterdam onder meer schuldig bevonden aan de uitvoer van afvalstoffen naar Ivoorkust in strijd met art. 18 Verordening (EEG) nr. 259/93, PbEG 1993, L30/1 inzake de overbrenging van afvalstoffen, alsmede aan het medeplegen van het afleveren van waren aan APS, wetende, dat zij voor het leven of de gezondheid schadelijk zijn en dat schadelijke karakter verzwijgende. De rechtbank heeft Trafigura veroordeeld tot een geldboete van € 1.000.000,--. Trafigura heeft tegen het strafvonnis hoger beroep ingesteld.
3.2.1 Trafigura heeft in kort geding gevorderd, verkort en zakelijk weergegeven, (1) dat de Staat wordt verboden stukken uit het strafdossier aan de wederpartij van Trafigura in de in het Verenigd Koninkrijk gevoerde civiele procedure te verschaffen of mondeling toe te lichten, en (2) dat de Staat wordt bevolen Leigh Day schriftelijk te berichten dat de verstrekking van de documenten onrechtmatig is geweest, daarbij vernietiging van die documenten te verzoeken, en mee te delen dat geen toestemming wordt gegeven de documenten in enige procedure te gebruiken en dat zulke toestemming, voor zover reeds gegeven, wordt ingetrokken, met nevenvorderingen.
Trafigura heeft daartoe aangevoerd dat het openbaar ministerie als orgaan van de Staat jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld door de documenten aan Leigh Day te verstrekken.
3.2.2 De vorderingen zijn in eerste aanleg grotendeels toegewezen, maar in hoger beroep geheel afgewezen. Het hof heeft geoordeeld, kort gezegd, dat de verstrekking van de documenten aan Leigh Day in overeenstemming was met art. 39f lid 1 Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: Wjsg) in samenhang met hetgeen is bepaald in het vierde hoofdstuk, paragraaf 4 onder f, van de "Aanwijzing verstrekking van strafvorderlijke gegevens voor buiten de strafrechtspleging gelegen doeleinden", onder nummer 2004A009 vastgesteld door het College van procureurs-generaal en gepubliceerd in Stcrt. 2004, 223 (hierna: de Aanwijzing).
3.3.1 Onderdeel 1 keert zich met rechts- en motiveringsklachten tegen het oordeel van het hof (in rov. 4.3-4.9) dat bij de verstrekking van de documenten is voldaan aan de uit art. 39f Wjsg en de Aanwijzing voortvloeiende voorwaarden.
3.3.2 Art. 39f Wjsg luidt, voor zover hier van belang:
"1. Voorzover dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang, kan het College van procureurs-generaal, onverminderd artikel 39e, aan personen of instanties voor de volgende doeleinden strafvorderlijke gegevens verstrekken:
(...)
f. het verlenen van hulp aan slachtoffers en anderen die bij een strafbaar feit betrokken zijn.
2. Het College van procureurs-generaal kan slechts strafvorderlijke gegevens aan personen of instanties als bedoeld in het eerste lid verstrekken, voorzover die gegevens voor personen of instanties:
a. noodzakelijk zijn met het oog op een zwaarwegend algemeen belang of de vaststelling, de uitoefening of de verdediging van een recht in rechte, en
b. in zodanige vorm worden verstrekt dat herleiding tot andere personen dan betrokkene, redelijkerwijs wordt voorkomen."
In hoofdstuk IV, par. 4, aanhef en onder f, van de Aanwijzing, zoals dit destijds luidde, is onder meer bepaald:
"4. De ontvangers
Op basis van art. 39f lid 1 Wjsg kunnen voor de aldaar genoemde doelen in ieder geval aan de volgende personen en instanties strafvorderlijke gegevens worden verstrekt.
Categorieën gemarkeerd met een [?], zijn standaardverstrekkingen (...).
f) het verlenen van hulp aan slachtoffers en anderen die bij een strafbaar feit betrokken zijn
(...)
f.2) Ten behoeve van de vergoeding aan het slachtoffer van de schade, die is ontstaan als gevolg van een strafbaar feit, kunnen de daarvoor benodigde strafvorderlijke gegevens worden verstrekt aan:
[?]I Degenen die rechtstreeks schade hebben geleden als gevolg van een strafbaar feit, voor zover geen sprake is van een geval waarop artikel 51d Sv betrekking heeft;"
3.3. De hiervoor in 3.2.1 samengevatte vorderingen van Trafigura berusten op de stelling dat jegens haar onrechtmatig is gehandeld doordat documenten uit een Nederlands strafdossier zonder toereikende grondslag in de wet aan Leigh Day zijn verstrekt en het openbaar ministerie dusdoende zijn bevoegdheden heeft overschreden (inleidende dagvaarding, onder 19).
3.3.4 Voor zover het onderdeel ervan uitgaat dat het hof zich bij zijn onderzoek naar de juistheid van deze stelling diende te beperken tot de wetsbepaling - art. 21 lid 6 van de Wet op de economische delicten - waarop de officier van justitie de verstrekking van de strafvorderlijke gegevens meende te kunnen baseren, berust het op een onjuiste rechtsopvatting. Het hof diende in dit geding een voorlopig oordeel te geven over de rechtmatigheid van een feitelijke gedraging van de officier van justitie, te weten de verstrekking van de gegevens aan Leigh Day. Het onderzoek naar een toereikende wettelijke grondslag van die gedraging betreft de rechtsgrond van de door Trafigura ingestelde vorderingen, welke beoordeling ook achteraf en zelfstandig door de rechter kan geschieden. Reeds daarom was het hof niet gehouden dit onderzoek te beperken tot de wetsbepaling waarop de officier van justitie de verstrekking van de gegevens had gebaseerd.
3.3.5 Voorts blijkt uit de gedingstukken dat de Staat zich reeds in eerste aanleg op het standpunt heeft gesteld dat het verstrekken van documenten aan Leigh Day ook kan worden gebaseerd op de hiervoor in 3.3.2 weergegeven bepalingen (pleitaantekeningen onder 2.10). Hetgeen Trafigura daaromtrent in eerste aanleg (blijkens haar aanvullende pleitnotities) nader, en vervolgens in hoger beroep heeft aangevoerd noopte het hof niet om, de desbetreffende grief van de Staat gegrond bevindend, zijn oordeel op dit punt nader te motiveren om het begrijpelijk te doen zijn.
3.3.6 Het onderdeel faalt.
3.4.1 De onderdelen 2.1-2.3 komen op tegen het oordeel van het hof in rov. 4.5. Die overweging luidt:
"In het onderhavige geval liggen in het strafdossier mede besloten - zo heeft de Staat gesteld en heeft Trafigura erkend althans niet (voldoende) weersproken - de strafbare feiten die op Ivoriaanse bodem (zouden) zijn gepleegd, waaronder het illegaal (doen) dumpen van afvalstoffen, ten gevolge waarvan de slachtoffers de door hen gestelde schade rechtstreeks hebben geleden. Dat het openbaar ministerie deze strafbare feiten uiteindelijk niet ten laste heeft gelegd - volgens de Staat omdat de Ivoriaanse autoriteiten geen medewerking wensten te verlenen - is, gelet op het bovenstaande, niet van belang. In aanmerking genomen dat geen sprake is van een geval waarop art. 51d Sv betrekking heeft, vallen de slachtoffers dus wel onder hoofdstuk IV, par. 4, onder f.2 sub I van de Aanwijzingen. De primaire klacht in grief 1 treft derhalve doel."
3.4.2 In onderdeel 2.1 wordt aangevoerd dat het hof met dit oordeel buiten de grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep is getreden, althans zijn oordeel onvoldoende begrijpelijk heeft gemotiveerd: (a) omdat de Staat niet heeft gesteld dat de strafbare feiten die op het grondgebied van Ivoorkust zouden zijn gepleegd, waaronder het illegaal dumpen van afvalstoffen, in het strafdossier besloten liggen en (b) omdat Trafigura wel degelijk heeft weersproken, in elk geval niet heeft erkend, dat de strafbare feiten op het grondgebied van Ivoorkust in het strafdossier besloten liggen.
3.4.3 De Staat heeft in hoger beroep onder meer gesteld dat het begrip 'degenen die rechtstreeks schade hebben geleden als gevolg van een strafbaar feit' als bedoeld in de Aanwijzing, niet is beperkt tot het strafbare feit dat door het openbaar ministerie is tenlastegelegd. Voorts in aanmerking genomen dat de Staat bij pleidooi in hoger beroep heeft benadrukt dat de verstrekking van de documenten erop gericht is geweest de slachtoffers te voorzien van informatie over de samenstelling van de afvalstoffen waarmee zij in aanraking zijn gekomen, en dat niet valt in te zien hoe de slachtoffers op andere wijze aan die, door de monsterneming in de Amsterdamse haven verkregen, informatie hadden kunnen komen, heeft het hof de stellingen van de Staat aldus kunnen opvatten dat het strafdossier mede betrekking had op enig strafbaar feit, zoals het illegaal dumpen van afvalstoffen, dat in Ivoorkust zou hebben plaatsgehad en aldaar ernstige schade heeft veroorzaakt. De klacht onder (a) faalt.
3.4.4 Anders dan in de toelichting op het onderdeel wordt aangevoerd, behoefde het hof, aan wie de uitleg van de stukken van het geding is voorbehouden, uit het betoog van Trafigura in de memorie van antwoord (onder 34 en 37), waarin in het bijzonder werd betwist dat de slachtoffers rechtstreekse schade hebben geleden als gevolg van de strafbare feiten die in het Nederlandse strafdossier besloten liggen en werd gesteld dat het openbaar ministerie al in 2006 had besloten de in Ivoorkust gepleegde feiten niet meer te betrekken in het strafrechtelijk onderzoek, niet af te leiden dat zij ook de stelling van de Staat betwistte dat de in Ivoorkust gepleegde feiten ter zake waarvan het openbaar ministerie in Nederland geen vervolging heeft ingesteld in het strafdossier besloten lagen. De klacht onder (b) faalt.
3.4.5 De voorwaardelijke klacht van onderdeel 2.2 mist, gelet op het voorgaande, feitelijke grondslag en kan dus niet tot cassatie leiden. Het hof is niet uitgegaan van de veronderstelling dat Trafigura in dit geding niet heeft betwist dat zij afvalstoffen heeft uitgevoerd naar Ivoorkust en heeft aangeboden aan een lokaal afvalverwerkingsbedrijf, dat deze stoffen vervolgens heeft gedumpt.
3.4.6 Art. 39f lid 1 Wjsg stelt blijkens de tekst niet de eis dat de verstrekking van strafvorderlijke gegevens ten behoeve van het verlenen van hulp aan slachtoffers die bij een strafbaar feit zijn betrokken uitsluitend betrekking heeft op strafbare feiten ter zake waarvan een vervolging is ingesteld, terwijl een strafdossier betrekking kan hebben op meer feiten dan waarvoor het openbaar ministerie een vervolging instelt. Tegen die achtergrond faalt de klacht van onderdeel 2.3 dat het hof uit de omstandigheid dat, zoals de Staat heeft gesteld, het openbaar ministerie de vraag onder ogen heeft gezien of de in Ivoorkust gepleegde feiten onderdeel zouden moeten zijn van de in Nederland te voeren strafzaak, maar daarvan heeft afgezien, had moeten afleiden dat die feiten niet in het strafdossier besloten lagen.
3.5 Onderdeel 3 mist zelfstandige betekenis en deelt het lot van de andere onderdelen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Trafigura in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Staat begroot op € 781,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, H.A.G. Splinter-van Kan, Y. Buruma en J. Wortel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 20 april 2012.