ECLI:NL:HR:2012:BV2956
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Cassatie over onjuiste aangifte omzetbelasting en bewijsvoering
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 maart 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1955 en woonachtig te [woonplaats], was aangeklaagd voor het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting over verschillende tijdvakken tussen 1999 en 2002. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.J.N. Vermeij, stelde dat de bewezenverklaring niet voldoende gemotiveerd was, omdat de tot bewijs gebezigde facturen geen betrekking hadden op de in de bewezenverklaring genoemde aangiftetijdvakken. De Advocaat-Generaal Vegter concludeerde tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen voor wat betreft de beslissingen over feit 3 en de strafoplegging, en vroeg om verwijzing naar een aangrenzend hof voor herbehandeling van de zaak.
De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde feit niet voldoende was gemotiveerd. De facturen van [C] B.V. die door de verdachte en haar medeverdachten waren gebruikt voor de aangiften, bleken vals te zijn, aangezien het bedrijf niet bestond. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen voor de beslissingen met betrekking tot feit 3 en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling. Voor de overige middelen van cassatie werd het beroep verworpen, omdat deze niet tot cassatie konden leiden.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een deugdelijke bewijsvoering in belastingzaken en de noodzaak om aangiften op juiste wijze te doen. De beslissing van de Hoge Raad is een belangrijke stap in de rechtsontwikkeling met betrekking tot fiscale fraude en de verantwoordelijkheden van belastingplichtigen.