ECLI:NL:HR:2012:BV2839

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/04572
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van verjaring schadevordering door schriftelijke vordering onder CMR

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 maart 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een geschil over de schorsing van de verjaring van een schadevordering op basis van het CMR-verdrag. De eiseres, Fortis Corporate Insurance N.V., had een schadevergoeding gevorderd van de verweerster, die verantwoordelijk was voor het vervoer van een boormachine die tijdens het transport schade had opgelopen. De Hoge Raad oordeelde dat de schriftelijke vordering, zoals bedoeld in artikel 32 lid 2 CMR, niet de specifieke schade hoeft te beschrijven, maar wel een duidelijke aanzegging van aansprakelijkstelling moet bevatten. De rechtbank had eerder het beroep op verjaring van de verweerster verworpen, maar het hof had dit beroep gegrond verklaard en de vordering van Fortis afgewezen. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak terug naar het gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. De Hoge Raad benadrukte dat de schriftelijke vordering voldoende duidelijkheid moet verschaffen over de aansprakelijkheid, maar niet gedetailleerd hoeft te zijn over de schade zelf. Dit arrest heeft belangrijke implicaties voor de interpretatie van de schorsing van verjaringstermijnen onder het CMR-verdrag.

Uitspraak

30 maart 2012
Eerste Kamer
10/04572
EV/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
AMLIN CORPORATE INSURANCE N.V., voorheen genaamd Fortis Corporate Insurance N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. N.T. Dempsey en mr. R.S. Meijer,
t e g e n
[Verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. R.A.A. Duk,
thans mr. P.A. Ruig.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Fortis en [verweerster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 47409/HA ZA 00-593 van de rechtbank Groningen van 7 december 2001 en 27 september 2006;
b. het arrest in de zaak 107.001.567/01 van het gerechtshof te Leeuwarden van 13 juli 2010.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft Fortis beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor Fortis toegelicht door haar advocaten en voor [verweerster] door mr. M.V.E.E. Jansen, advocaat te Amsterdam.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping.
Bij brief van 10 februari 2012 heeft mr. Y.A. Wehrmeijer, advocaat te Amsterdam, namens de Staat op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Nacap Nederland B.V. (hierna: Nacap) heeft [verweerster] opdracht gegeven tot vervoer over de weg van een maxi RIG 200 T boormachine van Hongarije naar Veendam.
[Verweerster] heeft dit vervoer uitbesteed aan [A] B.V. (hierna: [A]). Op 15 november 1996 is de boormachine onder CMR-vrachtbrief 524820 in goede staat aangenomen voor vervoer. Het CMR-verdrag (hierna: CMR) is op de tussen Nacap en [verweerster] gesloten vervoerovereenkomst van toepassing.
(ii) Tijdens het vervoer is de 4,35 meter hoge vrachtwagen met lading in aanrijding gekomen met het vier meter hoge viaduct Bareveld te Nieuwediep (N33).
Hierdoor is schade aan de boormachine ontstaan. Bij aflevering op 22 november 1996 is door de chef werkplaats van Nacap en de chauffeur van [A] een rapport opgemaakt van de zichtbare schade. Dit rapport vermeldt onder meer:
"Oorzaak schade: viaduct geraakt.
Zichtbare schade: Achterste dwars (onleesbaar) boormotor Ladder slang geleiding links doorgezet Hydr. hol. slangen boormotor beschadigd ,, hol leidingen,, doorgezet (onleesbaar) slang beschadigd Hekwerk beschadigd"
(iii) Bij fax van 22 november 1996 heeft Nacap [verweerster] aansprakelijk gesteld. Hierin staat onder meer:
"Bij aankomst van de maxi-rig te Veendam op dd 22 november 1996 hebben wij transportschade geconstateerd aan de maxi-rig welke door uw bedrijf werd vervoerd.
Wij stellen uw firma aansprakelijk voor de schade en alle gevolg schade.
Maandag 25 November wordt begonnen met de reparatiewerkzaamheden te Veendam.
We gaan er vanuit dat u e.e.a. aan uw verzekering meldt.
Vanaf 08.00 uur maandag 25 November is de maxi-rig beschikbaar voor een schade expertise.
Het is de bedoeling dat de maxi-rig dinsdag 26 November wordt vervoerd naar Akzo Nobel te Delfzijl voor een boorproject."
(iv) Op 25 november 1996 heeft Crawford-THG (hierna: Crawford), in opdracht van Nacap en haar verzekeraar Fortis, de schade aan de boormachine onderzocht.
Hettema & Disselkoen heeft op die datum in opdracht van TVM Verzekeringen (hierna: TVM), de verzekeraar van [A], een contra-expertise uitgevoerd.
Uit het voorlopig rapport van Crawford van 16 december 1996 en het rapport van Hettema & Disselkoen van 2 februari 1998 volgt dat tijdens deze expertise is geconstateerd dat de bovenzijde van de boormachine (leuning, traversers, hydraulische slangen en buizen met ventielen) was beschadigd en in de hydraulische tank een haarscheur was ontstaan.
(v) Nadat de zichtbare schade was gerepareerd, is de boormachine ingezet bij een werk te Delfzijl.
Na beëindiging van dat werk eind januari 1997 is de hydraulische zuiger geheel uitgestuurd. Daarbij werd geconstateerd dat de keramische bekleding van de zuigerstang was beschadigd. De hydraulische zuiger is gedemonteerd en naar de leverancier te Boxtel vervoerd. Daar hebben Crawford en Hettema & Disselkoen de zuiger onderzocht.
(vi) Crawford heeft namens Nacap bij brief van 20 februari 1998 [verweerster] aansprakelijk gesteld voor de schade die door de aanrijding met het viaduct is ontstaan. Een claimnota ten bedrage van ƒ 211.664,50 is meegezonden.
(vii) TVM heeft bij brief van 23 april 1998, met als onderwerp "schade d.d. 22.11.1996. Onze verz.: [A] B.V.", aan Crawford onder meer meegedeeld:
"Vooralsnog gaan wij ervan uit dat de schade aan de tank, zonder demontage, en de schade aan de bovenzijde mogelijk tot de schade behoort welke door onze verzekerde is veroorzaakt. De overige schade is niet door onze verzekerde veroorzaakt. (...)
Zonder nadere specificatie en ter definitieve regeling van deze zaak zijn wij bereid namens onze verzekerde een bedrag van ƒ 40.000,= ter beschikking te stellen. (...)"
(viii) Bij brief aan Crawford van 7 januari 1999 heeft TVM dit voorstel herhaald en de overige schade als niet door de verzekerde veroorzaakt afgewezen.
(ix) Bij fax van 6 januari 2000 heeft AON Nederland namens Fortis verzocht om verlenging van de verjaringstermijn. TVM heeft daarop bij brief van 14 januari 2000 bericht:
"Hiermee bevestigen wij de ontvangst van uw brief/faxbericht van 06.01.2000.
In onze visie is de vordering reeds verjaard. Geheel sans prejudice en ter voorkoming van onnodige kosten zijn wij namens onze verzekerde bereid uitstel van verjaring te verlenen voor een periode van drie maanden, mits de vordering nu niet reeds verjaard is."
3.2 Stellende dat Fortis en de overige op de polis betrokken verzekeringsmaatschappijen in de rechten van Nacap jegens [verweerster] zijn getreden en dat de overige op de polis betrokken verzekeringsmaatschappijen aan Fortis last hebben verleend om de vordering op [verweerster] in eigen naam geldend te maken en te incasseren, heeft Fortis in deze procedure betaling gevorderd van het hiervoor onder (vi) genoemde bedrag, te vermeerderen met rente.
[Verweerster] heeft zich primair verweerd met een beroep op verjaring. De rechtbank heeft het beroep op verjaring verworpen en een bedrag van € 87.046,16 (ƒ 191.824,50) toegewezen, vermeerderd met de CMR-rente van 5% per jaar vanaf 20 februari 1998.
3.3 Het hof is, in cassatie niet betwist, ervan uitgegaan dat in het onderhavige geval de verjaringstermijn van een jaar van art. 32 lid 1 CMR gold en dat die termijn is gaan lopen op 23 november 1996.
Het hof is vervolgens ingegaan op de vraag of de hiervoor in 3.1 onder (iii) geciteerde fax van 22 november 1996 te gelden heeft als een "schriftelijke vordering" als bedoeld in art. 32 lid 2 CMR die de verjaring schorst.
3.4 Het hof heeft, in aanmerking nemende dat lid 3 van art. 32 CMR bepaalt dat de schorsing van de verjaring beheerst wordt door de wet van het gerecht waarvoor de zaak aanhangig is, overwogen dat de in het CMR geregelde schorsing van de verjaring zowel wat betreft haar totstandkoming als wat betreft haar gevolgen een in het huidige Nederlandse recht onbekende figuur is (rov. 3.9-3.12). Aangezien naar het oordeel van het hof evenwel een parallel getrokken kan worden tussen de stuiting naar Nederlands recht en de schorsing van het CMR, die beide door een eenzijdige rechtshandeling een wijziging aanbrengen in een lopende verjaringstermijn, heeft het hof voor de eisen waaraan een schriftelijke vordering als bedoeld in art. 32 lid 2 CMR moet voldoen aansluiting gezocht bij de eisen die gesteld moeten worden aan de in art. 3:317 lid 1 BW bedoelde schriftelijke aanmaning of schriftelijke mededeling waarin de schuldenaar zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt.
Het hof heeft in dit verband tot uitgangspunt genomen dat een aanmaning of mededeling van art. 3:317 een voldoende duidelijke waarschuwing aan de schuldenaar moet bevatten dat die er ook na het verstrijken van de verjaringstermijn rekening mee moet houden dat hij de beschikking houdt over zijn gegevens en bewijsmateriaal opdat hij zich tegen een dan mogelijkerwijs alsnog door de schuldeiser ingestelde vordering kan verweren (rov. 3.13-3.14).
3.5 In de eis dat de aanmaning of mededeling een voldoende duidelijke waarschuwing moet bevatten, ligt naar het oordeel van het hof besloten dat de schuldeiser ook zoveel mogelijk duidelijkheid verschaft omtrent het feit dat tot de in te stellen vordering aanleiding geeft. In een geval als het onderhavige dient hij daarom, aldus het hof, in beginsel inzicht te geven in de schade waarop hij zijn vordering baseert (rov. 3.15).
3.6 De vraag of de fax van 22 november 1996 dat inzicht in voldoende mate aan [verweerster] verschafte beantwoordde het hof als volgt (rov. 3.16):
"Met het begrip "transportschade" en de verwijzing naar de vervoersopdracht wordt op zich wel duidelijk gemaakt dat [verweerster] wordt aangesproken ter zake van beschadiging van de lading die is ontstaan tussen het ogenblik van de inontvangstneming van de maxi-rig en het ogenblik van de aflevering. In de fax ontbreekt evenwel elke beschrijving van die schade. Uitgaande van uitsluitend deze fax was het [verweerster] c.s. om die reden niet duidelijk op welke schade de vordering feitelijk was gebaseerd. Gesteld noch gebleken is dat [verweerster] ten tijde van het ontvangen van de fax over voorkennis beschikte - zoals bekendheid met het onder 1.2 bedoelde schaderapport - waardoor voor haar duidelijk was wat met "transportschade" werd bedoeld. Het hof concludeert dan ook dat de fax niet voldoet aan de voorwaarde dat zoveel mogelijk duidelijkheid wordt verschaft omtrent het feit dat tot de in te stellen vordering aanleiding heeft gegeven."
Op deze grond heeft het hof geoordeeld dat het beroep van [verweerster] op verjaring gegrond is en heeft het de vordering van Fortis alsnog afgewezen.
3.7 Onderdeel 1 klaagt dat het hof, door uit te gaan van de eis dat de schuldeiser in zijn schriftelijke mededeling "zoveel mogelijk duidelijkheid verschaft omtrent het feit dat tot de in te stellen vordering aanleiding geeft", bij gebreke waarvan die schriftelijke mededeling de verjaring niet op grond van art. 32 lid 2 CMR schorst, en door te oordelen dat de onderhavige fax niet aan deze eis voldoet nu die geen "beschrijving van de schade" geeft, van een onjuiste rechtsopvatting is uitgegaan en te hoge eisen heeft gesteld aan de "schriftelijke vordering" als bedoeld in art. 32 lid 2. De klacht is gegrond. De in art. 32 lid 2, eerste volzin, geregelde schorsing van de verjaring strekt ertoe de tot schadevergoeding gerechtigde in staat te stellen om, zonder beducht te zijn voor verjaring, de oorzaak en de omvang van de schade te onderzoeken en met de vervoerder overleg te voeren en te proberen een minnelijke regeling te bereiken alvorens een rechtsgeding op gang te brengen. De "schriftelijke vordering" als bedoeld in art. 32 lid 2 moet daarom, wil zij de in dat artikellid geregelde schorsende werking hebben, weliswaar een voor de vervoerder duidelijke aanzegging behelzen dat hij aansprakelijk wordt gesteld wegens verlies of beschadiging van de vervoerde goederen of vertraging in het vervoer, maar behoeft niet te specificeren, of zoveel mogelijk te verduidelijken, hoe de schade is ontstaan, waaruit de schade bestaat of met welk bedrag de schade dient te worden vergoed. Hiervan uitgaande dient de hiervoor in 3.1 onder (iii) bedoelde fax te worden aangemerkt als een "schriftelijke vordering" in de eerderbedoelde zin.
3.8 De overige klachten behoeven geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Leeuwarden van 13 juli 2010;
verwijst het geding naar het gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Fortis begroot op € 2.774,31 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven, F.B. Bakels, C.A. Streefkerk en A.H.T. Heisterkamp, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 30 maart 2012.