ECLI:NL:HR:2012:BV2580
Hoge Raad
- Cassatie
- D.G. van Vliet
- C.B. Bavinck
- A.R. Leemreis
- Rechtspraak.nl
Goedkoopmansgebruik en opwaardering van rentedragende schuld bij lagere marktrente
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 februari 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure van X B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een aanslag in de vennootschapsbelasting en de vraag of de opwaardering van een rentedragende schuld in overeenstemming is met goed koopmansgebruik. De Inspecteur had bij het vaststellen van de aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2002 een last van € 3.896.611, die belanghebbende had genomen in verband met de opwaardering van de betalingsverplichting, niet geaccepteerd. De Rechtbank te Haarlem had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, en het Hof bevestigde deze uitspraak.
Belanghebbende, de moedermaatschappij van een fiscale eenheid, had in 1990 een fabriekscomplex gekocht en was verplicht om in 2020 een bedrag van fl 38.200.000 aan de verkoper te betalen. Ultimo 2002 herwaardeerde belanghebbende deze betalingsverplichting met een lagere rekenrente van 4 procent. Het Hof oordeelde dat goed koopmansgebruik niet toestaat om bij de jaarwinstbepaling rentelasten in aanmerking te nemen die betrekking hebben op latere jaren, en dat de herwaardering van de verplichting niet in overeenstemming was met goed koopmansgebruik.
De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof geen blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting. Het Hof had terecht geoordeeld dat de opwaardering van de schuld in verband met een daling van de marktrente in strijd was met goed koopmansgebruik. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond, en er werden geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is van belang voor de interpretatie van goed koopmansgebruik in relatie tot rentedragende schulden en de waardering daarvan in de vennootschapsbelasting.