ECLI:NL:HR:2012:BV2510

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/02372
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoge Raad vernietigt beschikking gerechtshof inzake kinderalimentatie en verwijst naar gerechtshof 's-Hertogenbosch

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 april 2012 uitspraak gedaan over de hoogte van de kinderalimentatie die de man dient te betalen voor de verzorging en opvoeding van zijn drie kinderen. De vrouw, verzoekster tot cassatie, heeft beroep ingesteld tegen de beschikking van het gerechtshof te Arnhem van 15 maart 2011, waarin de alimentatie werd vastgesteld. De man, verweerder in cassatie, heeft verzocht het beroep te verwerpen. De Hoge Raad heeft de beschikking van het hof vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof bij de berekening van de draagkracht van de man geen rekening had gehouden met de Eigenheimzulage die hij in Duitsland ontvangt. Dit was onbegrijpelijk, aangezien deze toelage een belangrijke factor is bij het vaststellen van het netto gezinsinkomen. Daarnaast heeft het hof ook geen rekening gehouden met de Duitse kinderbijslag, wat volgens de Hoge Raad niet onbegrijpelijk was, maar de motivering van het hof was onvoldoende duidelijk.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de man en de vrouw tijdens hun relatie in Duitsland hebben gewoond en dat zij samen drie kinderen hebben, waarvan de vrouw alleen het gezag uitoefent. Na het uiteengaan van partijen is de vrouw met de kinderen naar Nederland verhuisd, terwijl de man in Duitsland is gebleven. De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar het gerechtshof om de alimentatie opnieuw te berekenen, rekening houdend met de Eigenheimzulage en andere relevante factoren.

Uitspraak

6 april 2012
Eerste Kamer
11/02372
TT/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. A.H.M. van den Steenhoven,
t e g e n
[De man],
wonende te [De man], Duitsland,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. E.C.M. Hurkens.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw en de man.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikkingen in de zaak 105497 / FA RK 09-1650 van de rechtbank Zutphen van 28 oktober 2009 (tussenbeschikking) en 16 maart 2010 (eindbeschikking);
b. de beschikking in de zaak 200.068.695 van het gerechtshof te Arnhem van 15 maart 2011.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot vernietiging van het arrest en verwijzing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
De man en de vrouw hebben tijdens hun relatie in Duitsland gewoond. Uit de relatie van de vrouw en de man is in 2002 een tweeling geboren. Over deze twee kinderen, die door de man zijn erkend, oefent de vrouw alleen het gezag uit. Daarnaast zijn de man en de vrouw in 2002 gezamenlijk belast met gezag over een kind dat in 1998 was geboren uit de relatie van de vrouw met een andere man. Na het uiteengaan van partijen is de vrouw in 2009 met deze drie kinderen in Nederland gaan wonen. De man woont nog steeds in Duitsland.
3.2.1 Het geschil van partijen betreft de hoogte van de alimentatie die de man ten behoeve van de verzorging en opvoeding van de drie kinderen dient te betalen. Het hof heeft bij de bestreden beschikking bepaald dat de man per kind per maand met ingang van 1 september 2009 een bedrag van € 162,-- en met ingang van 1 januari 2010 een bedrag van € 198,-- dient te betalen.
3.2.2 De hiervoor door het hof gegeven motivering wordt op een viertal punten door de vrouw als onbegrijpelijk bestreden, te weten:
(1) de beslissing van het hof in rov. 4.5 om bij de vaststelling van het netto gezinsinkomen dat als basis dient voor de berekening van de behoefte van de kinderen geen rekening te houden met de Eigenheimzulage die de man in Duitsland ontvangt (onderdeel 1 en 2);
(2) de beslissing van het hof in rov. 4.5 om bij de berekening van dat netto gezinsinkomen geen rekening te houden met de Duitse kinderbijslag die de man ontvangt (onderdeel 3);
(3) de beslissing van het hof in rov. 4.6 om voor de berekening van de behoefte van de kinderen uit te gaan van een lager netto gezinsinkomen dan de man respectievelijk de vrouw hebben gehanteerd (onderdeel 4);
(4) de beslissing van het hof in rov. 4.13 om bij de berekening van de draagkracht van de man geen rekening te houden met de Eigenheimzulage die de man in Duitsland ontvangt (onderdeel 5).
Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
3.4.2 Ad 3.3. (1) De Eigenheimzulage en het netto gezinsinkomen
Het hof overweegt in rov. 4.5 dat de Eigenheimzulage "een fiscaliteit" is die vergelijkbaar is met het eigen woningforfait en dat het daarom overeenkomstig de aanbevelingen van de Werkgroep Alimentatienormen daarmee geen rekening houdt bij de berekening van de behoefte van de kinderen. Partijen zijn het erover eens dat de Eigenheimzulage een subsidie is die de Duitse overheid uitkeert ter stimulering van het eigenwoningbezit. Daarom is niet begrijpelijk op grond waarvan het hof deze toelage op één lijn stelt met het eigen woningforfait dat immers een forfaitair op de WOZ-waarde van de woning gebaseerd bedrag is dat woningeigenaren ingevolge art. 3.111 Wet IB 2001 voor de belasting bij hun inkomen moeten optellen. Indien het hof het oog heeft gehad op paragraaf 3.2 onder a) van het Rapport Alimentatienormen, waarin staat dat geen rekening wordt gehouden met de fiscale voordelen als gevolg van fiscale aftrek van hypotheekrente, van premie lijfrente en premie arbeidsongeschiktheidsverzekering, dan geeft de bestreden beschikking onvoldoende inzicht in de gedachtegang van het hof. Het is namelijk niet duidelijk op grond waarvan de Eigenheimzulage, die geen fiscale aftrek is, moet worden gelijkgesteld met de genoemde fiscale voordelen, ook niet als in aanmerking wordt genomen dat de Eigenheimzulage strekt ter bevordering van het eigenwoningbezit en dit laatste ook de ratio is van de Nederlandse hypotheekrenteaftrek.
Op grond hiervan slaagt onderdeel 1. Onderdeel 2 behoeft daarom geen behandeling.
3.4.3 Ad 3.3 (2) De Duitse kinderbijslag en het netto gezinsinkomen
Het hof overweegt in rov. 4.5 dat het voor de vaststelling van het netto gezinsinkomen overeenkomstig de aanbevelingen van de Werkgroep Alimentatienormen, het inkomen van de man niet vermeerdert met de Duitse kinderbijslag. De vrouw heeft in de feitelijke instanties aangevoerd dat deze bijslag diende als aanvulling op de Nederlandse kinderbijslag om deze naar het Duitse niveau te tillen. Tegen de achtergrond hiervan is, anders dan onderdeel 3 betoogt, niet onbegrijpelijk dat het hof voor de vaststelling van het netto gezinsinkomen als basis voor de berekening van de behoefte van de kinderen, de Duitse kinderbijslag buiten die berekening heeft gehouden, nu volgens het Rapport Alimentatienormen (paragraaf 3.2) ook de Nederlandse kinderbijslag daarbuiten blijft. Indien, zoals de vrouw stelt, de man door hem ontvangen Duitse kinderbijslag na het uiteengaan van partijen niet aan de vrouw (als degene die de kinderen verzorgt) heeft doorbetaald, geeft dat mogelijk aan de vrouw als wettelijk vertegenwoordigster van de kinderen een afzonderlijke vordering tot afdracht daarvan jegens de man.
Op grond hiervan faalt onderdeel 3.
3.4.4 Ad 3.3 (3) Een lager netto gezinsinkomen dan waarvan partijen zijn uitgegaan
Het hof heeft op grond van de in rov. 4.5 daarvoor in aanmerking gebrachte factoren in rov. 4.6 het netto gezinsinkomen vastgesteld op € 2.270,-- per maand met een daaruit volgende behoefte per kind per maand van € 198,--.
Volgens onderdeel 4 bedroeg naar de stellingen van de vrouw het netto gezinsinkomen (primair) € 3.730,-- per maand dan wel (subsidiair) € 3.538,--, met een daaruit volgende behoefte per kind per maand van (primair) € 355,-- althans (subsidiair) € 334,--, en naar de stellingen van de man € 2.800,-- per maand met een daaruit volgende behoefte per kind per maand van € 254,--. Het hof is volgens het onderdeel buiten de rechtsstrijd getreden door een lagere behoefte per kind per maand vast te stellen. Het hof diende de "bandbreedte" tussen de behoefteberekening van de vrouw en die van de man te respecteren en had dan ook niet de vrijheid de behoefte op een lager bedrag vast te stellen, althans niet zonder, alvorens te beslissen, partijen de gelegenheid te geven zich daarover uit te laten, aldus het onderdeel.
Het onderdeel kan bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden omdat na verwijzing het netto gezinsinkomen opnieuw zal moeten worden vastgesteld wegens het slagen van onderdeel 1.
3.4.5 Ad 3.3 (4) De Eigenheimzulage en de draagkracht van de man
Zoals is overwogen in rov. 4.13, heeft het hof bij de vaststelling van de draagkracht van de man de eerdergenoemde Eigenheimzulage niet in aanmerking genomen. Hetgeen het hof daartoe redengevend acht, te weten "indien men hypotheekrente kan aftrekken kan men geen aanspraak maken op de Eigenheimzulage", geeft onvoldoende inzicht in de gedachtegang van het hof. Indien het hof hiermee een (wettelijke) regel van Duits recht op het oog heeft die een aanspraak op de Eigenheimzulage uitsluit indien gebruik gemaakt wordt van de fiscale mogelijkheid van aftrek van hypotheekrente, is niet duidelijk op grond waarvan in dit geval de door de man genoten Eigenheimzulage voor de berekening van zijn draagkracht buiten beschouwing moet blijven. Zo heeft het hof bijvoorbeeld niet vastgesteld dat de Duitse overheid jegens de man de betaling van de Eigenheimzulage heeft stopgezet en aanspraak heeft gemaakt op terugbetaling van de door de man reeds ontvangen toelage.
Onderdeel 5 slaagt daarom.
3.5 Het slagen van de onderdelen 1 en 5 brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van het gerechtshof te Arnhem van 15 maart 2011;
verwijst het geding naar het gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren F.B. Bakels, als voorzitter, W.D.H. Asser en A.H.T. Heisterkamp, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 6 april 2012.