ECLI:NL:HR:2012:BV2277

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/03642 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis van de Rechtbank te Groningen inzake valsheid in geschrift en oplichting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 januari 2012 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een eerder vonnis van de Rechtbank te Groningen. De aanvrager was veroordeeld voor valsheid in geschrift en oplichting, waarbij hij feitelijk leiding had gegeven aan de verboden gedragingen. De Rechtbank had hem een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en een werkstraf van 240 uren opgelegd. De aanvrage tot herziening was gebaseerd op het feit dat het Openbaar Ministerie in een andere zaak niet-ontvankelijk was verklaard wegens vormverzuimen, wat volgens de aanvrager invloed had moeten hebben op zijn eigen veroordeling.

De Hoge Raad heeft de aanvrage niet-ontvankelijk verklaard. In de beoordeling van de aanvrage werd ingegaan op de voorwaarden waaronder herziening mogelijk is volgens het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad oordeelde dat de aanvrager niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van een omstandigheid die een herziening rechtvaardigde. De Hoge Raad benadrukte dat de aanvrager moet aantonen dat, indien de nieuwe feiten bekend waren geweest, dit had geleid tot een andere uitspraak in zijn zaak. De enkele verwijzing naar de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de zaak van een medeverdachte was onvoldoende om de aanvrage te onderbouwen.

De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de strikte eisen die worden gesteld aan herzieningsaanvragen en onderstreept het belang van een zorgvuldige onderbouwing van nieuwe feiten die een herziening kunnen rechtvaardigen. De Hoge Raad heeft hiermee de eerdere veroordeling van de aanvrager in stand gelaten.

Uitspraak

31 januari 2012
Strafkamer
nr. S 11/03642 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Rechtbank te Groningen van 19 december 2008, nummer 18/993018-06, ingediend door:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1951, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Rechtbank heeft de aanvrager ter zake van 1. a1 "valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd", 1. a2 "valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd", 2. "oplichting, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd" en 3. "opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging" veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden en tot een werkstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Aan de aanvrage ligt ten grondslag dat de aanvrager door de Rechtbank te Groningen is veroordeeld ter zake van de onder 1 genoemde feiten, terwijl bij vonnis van de Rechtbank te Groningen, zitting houdende te Arnhem, van 29 april 2010 het Openbaar Ministerie wegens vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek niet-ontvankelijk is verklaard in de vervolging van een medeverdachte van de aanvrager.
3.2. Voor zover de aanvrage berust op de stelling dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 1°, Sv geldt dat ingevolge deze bepaling als grondslag voor een herziening slechts kan dienen een door opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheid dat bij onderscheidene arresten of vonnissen bewezenverklaringen zijn uitgesproken die niet met elkaar zijn overeen te brengen. Dat geval doet zich hier niet voor zodat de aanvrage in zoverre niet kan worden ontvangen.
3.3.1. Voor zover de aanvrage mede mocht steunen op het bepaalde in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv verdient het volgende opmerking.
3.3.2. Ingevolge deze bepaling kunnen als grondslag voor een herziening slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.3.3. Art. 459 Sv schrijft voor dat de aanvrage tot herziening inhoudt de omstandigheid als hiervoor bedoeld, waarop zij steunt, en verder een opgave bevat van de bewijsmiddelen waaruit van die omstandigheid kan blijken. De aanvrager kan niet volstaan met het aanvoeren van een novum met het doel dat de Hoge Raad daarnaar een nader onderzoek zal (doen) verrichten. Het is de aanvrager die tot op zekere hoogte aannemelijk moet maken dat en waarom de eerder oordelende rechter tot een vrijspraak of enige andere hiervoor onder 3.3.2 bedoelde beslissing zou zijn gekomen indien hij ten tijde van de behandeling van de strafzaak op de hoogte was geweest van hetgeen in de herzieningsaanvrage naar voren is gebracht (vgl. HR 18 maart 2008, LJN BA1024, rov. 6.6).
3.3.4. Als "eenige omstandigheid" als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv kan niet dienen een beslissing van een Nederlandse rechter doch slechts een omstandigheid van feitelijke aard, die "met de uitspraak niet bestaanbaar schijnt", zoals in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv nader omschreven. Nu de aanvrager aan zijn verzoek niet meer ten grondslag heeft gelegd dan de beslissing tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafzaak van een medeverdachte, kan de aanvrage ook in zoverre niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 31 januari 2012.