Rechtsgevolg
Het hof is op basis van het vorenstaande van oordeel dat er in het onderhavige geval sprake is van een onherstelbaar vormverzuim ex artikel 359a lid 1 van het Wetboek van Strafvordering. Voor de vraag welk rechtsgevolg aan dit vormverzuim moet worden verbonden heeft het hof acht geslagen op de factoren zoals vermeld in artikel 359a lid 2 van het Wetboek van Strafvordering, namelijk het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
De geschonden voorschriften betreffen artikel 8, zesde lid jo artikel 3 eerste en tweede lid Wpg, welke voorschriften dienen ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Voor de beoordeling van de vraag of er sprake is van een ernstig verzuim verwijst het hof naast voornoemde schending van de wettelijke voorschriften, naar parlementaire stukken. Met betrekking tot dit onderwerp (zie het aanhangsel van de Handelingen d.d. 30 januari 2008, kamerstukken 1188, pag. 2540), antwoordt de minister op vragen van het kamerlid Teeven:
'De wettelijke basis voor verwerking van gegevens met behulp van ANPR door de politie, is thans nog niet in alle opzichten duidelijk. Ook het privacykader waarbinnen persoonsgegevens in de vorm van kentekens van willekeurig voorbijkomende voertuigen worden verzameld, bewaard en geanalyseerd, en vervolgens in combinatie met andere gegevens verder worden verwerkt, is thans nog onvoldoende in kaart gebracht. Dit betekent dat op dit moment nog geen uitsluitsel kan worden gegeven over de rechtmatigheid van alle gebruikmogelijkheden die ANPR biedt.' In het aanhangsel van de Handelingen d.d. 3 juli 2008, kamerstukken 2948, pag. 5984, antwoordt de minster op vragen van het kamerlid Anker:
'De maatschappelijke en technologische ontwikkelingen op het dossier cameratoezicht gaan snel. Op dit moment kan dan ook nog geen uitsluitsel worden gegeven over de rechtmatigheid van alle toekomstige gebruiksmogelijkheden die ANPR biedt. Diverse instanties buigen zich nu over de toepassing ervan'.
In de brief van de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijk relaties, inzake de Evaluatie Wet bescherming persoonsgegevens, kamerstukken 31051, nr. 6, blz. 2, d.d. 2 februari 2010, schrijven de ministers:
'Uit het oordeel van het Cbp over de toepassing van ANPR door de politiekorpsen leiden wij af dat het Cbp geen ruimte ziet om binnen het huidige wettelijke kader de no-hits te bewaren ten einde op een later tijdstip dan direct na de passage van het voertuig een vergelijking met het referentiebestand te maken.
Het advies van het Cbp zullen wij opvolgen. De politiekorpsen zullen hun praktijk aan de conclusies van het Cbp aanpassen. (...)
De uitspraak van het Cbp is voor ons aanleiding geweest om nu voorrang te geven aan het opstellen van een wettelijke regeling voor het gebruik van het ANPR voor de strafrechtelijke handhaving.
Deze wettelijke regeling die de bewaring van de no-hits gedurende een beperkte tijd mogelijk moet maken zal worden toegesneden op de werkwijze zoals die door het regiokorps IJsselland werd toegepast'.
Het hof heeft vastgesteld dat het projectplan van de politie IJsselland in overleg met en met instemming van het Openbaar Ministerie tot stand is gekomen. Zoals door het hof is uiteengezet, ontbreekt hiervoor een wettelijke basis. Uit de hiervoor genoemde parlementaire stukken blijkt dat er bij de wetgever ook ten tijde van het ingestelde opsporingsonderzoek aarzelingen bestonden over de rechtmatigheid van een dergelijk gebruik van ANPR gegevens. Uit de laatst geciteerde kamerstukken blijkt zelfs dat de minister het standpunt van het CBP - van welk standpunt het hof kennis heeft genomen - deelt dat voor de uitvoering van het projectplan onvoldoende wettelijke basis bestaat. Niettemin is er toch overgegaan tot het gebruik van deze gegevens. Naar het oordeel van het hof had het op de weg van het Openbaar Ministerie gelegen om zich er eerst van te vergewissen dat er voldoende wettelijke grondslag voor de uitvoering van het projectplan bestond.
Gezien het voorgaande concludeert het hof dat er in het onderhavige geval sprake is van een ernstig vormverzuim.
Het nadeel dat door het onrechtmatige gebruik van het ANPR voor verdachte is veroorzaakt, is dat deze gegevens aanleiding zijn geweest voor het inzetten van verdergaande opsporingsbevoegdheden en het gebruik van die gegevens als bewijs.
Vorenstaande leidt tot het oordeel van het hof dat de onrechtmatig verkregen ANPR gegevens van het bewijs dienen te worden uitgesloten hetgeen leidt tot vrijspraak van de ten laste gelegde feiten 1 tot en met 21. Dit geldt niet ten aanzien van het onder feit 22 ten laste gelegde, nu in die zaak geen gegevens zijn gebruikt uit het ANPR.
Het hof acht niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, zoals door de raadsman is bepleit, niet aan de orde, nu deze sanctie pas toegepast kan worden indien met opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstige inbreuken hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Van dergelijke feiten en omstandigheden is het hof niet gebleken.
De overige door de raadsman gevoerde verweren behoeven, gelet op het vorenstaande, geen bespreking."