ECLI:NL:HR:2012:BV1793

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/02365
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk onredelijk ontslag en arbeidsongeschiktheid door werkgever

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 maart 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over kennelijk onredelijk ontslag. Eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.L.J. Duijsens, had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage. Dit arrest volgde op een vonnis van de kantonrechter te Delft, waarin de arbeidsrelatie tussen eiseres en verweerder, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.J.W. Alt, ter discussie stond. De kern van het geschil betrof de vraag of de arbeidsongeschiktheid van eiseres te wijten was aan de werkgever, en of dit leidde tot een kennelijk onredelijk ontslag. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de klachten van eiseres niet gegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden, en dat er geen noodzaak was voor nadere motivering, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en eiseres veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 781,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de rechtsontwikkeling met betrekking tot arbeidsrecht en ontslagprocedures.

Uitspraak

16 maart 2012
Eerste Kamer
11/02365
EE/AK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en [verweerder].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 08/10654 van de kantonrechter te Delft van 16 juli 2009;
b. het arrest in de zaak 200.041.835/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 25 januari 2011.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor [verweerder] mede door mr. S. Kousedghi, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 781,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren F.B. Bakels, als voorzitter, W.D.H. Asser en A.H.T. Heisterkamp, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 16 maart 2012.