ECLI:NL:HR:2012:BU9899

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/02140
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vaststelling omgangsregeling op de voet van art. 1:377a BW

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 februari 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling op basis van artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek. De vader, verzoeker tot cassatie, had eerder in de feitelijke instanties een verzoek ingediend bij de rechtbank 's-Gravenhage, waar de rechtbank op 15 december 2006 en 29 februari 2008 beschikkingen had gegeven. Deze beschikkingen werden later bevestigd door het gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 1 juli 2009, 21 april 2010 en 9 februari 2011 tussen- en eindbeschikkingen heeft gedaan. De eindbeschikking van het hof was aan de Hoge Raad gehecht en vormde de basis voor het cassatieberoep van de vader. De moeder, verweerder in cassatie, heeft verzocht het cassatieberoep te verwerpen. De Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot heeft in zijn conclusie geadviseerd om het cassatieberoep te verwerpen, met toepassing van artikel 81 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie (RO). De Hoge Raad heeft de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet gegrond bevonden en heeft geoordeeld dat deze niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat er geen noodzaak was voor nadere motivering, aangezien de klachten niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, en deze beschikking is openbaar uitgesproken door raadsheer J.C. van Oven.

Uitspraak

24 februari 2012
Eerste Kamer
11/02140
EE/AK
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vader],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. J.F.M. van Weegberg,
t e g e n
[De moeder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vader en de moeder.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikkingen in de zaak 270224 FA RK 06-4661 van de rechtbank 's-Gravenhage van 15 december 2006 en 29 februari 2008;
b. de beschikkingen in de zaak 200.007.278/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 1 juli 2009 (tussenbeschikking I), 21 april 2010 (tussenbeschikking II) en 9 februari 2011 (eindbeschikking).
De eindbeschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de eindbeschikking van het hof heeft de vader beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De moeder heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot verwerping van het cassatieberoep met toepassing van art. 81 RO.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren F.B. Bakels, als voorzitter, W.D.H. Asser en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 24 februari 2012.