ECLI:NL:HR:2012:BU9210

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/01890
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-tijdige betaling griffierecht en hardheidsclausule

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 januari 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarbij de vrouw, verweerder in cassatie, een verweerschrift had ingediend dat te laat was betaald. De man, verzoeker tot cassatie, had beroep ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage, waarin een regeling inzake zorg- en opvoedingstaken was afgewezen. De vrouw had op 31 mei 2011 haar verweerschrift ingediend, maar het griffierecht was pas op 30 juni 2011 voldaan, terwijl de termijn voor betaling op 28 juni 2011 was verstreken. De Hoge Raad oordeelde dat de redenen die de advocaat van de vrouw aanvoerde om een beroep te doen op de hardheidsclausule niet voldoende waren om de termijnoverschrijding te rechtvaardigen. De advocaat had aangevoerd dat de nota voor het griffierecht verwarrend was en dat een medewerker van het kantoor van de advocaat tijdelijk arbeidsongeschikt was. De Hoge Raad stelde echter vast dat het de verantwoordelijkheid van de advocaat was om tijdig zorg te dragen voor de betaling van het griffierecht. De Hoge Raad besloot dat het verweerschrift van de vrouw niet betrokken kon worden bij de behandeling van het cassatieberoep, en verwees de zaak naar de rol voor dagbepaling conclusie Procureur-Generaal.

Uitspraak

20 januari 2012
Eerste Kamer
11/01890
RM/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. G.S.A.J. Koot-Kuis,
t e g e n
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J. Groen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikkingen in de zaak FA RK 08-9971/326537 van de rechtbank 's-Gravenhage van 12 augustus 2009 en 26 mei 2010;
b. de beschikking in de zaak 200.072.730/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 19 januari 2011.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft op 31 mei 2011 een verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink strekt ertoe dat de Hoge Raad zal bepalen dat bij de behandeling van het cassatieberoep het verweerschrift niet kan worden betrokken.
De advocaat van de vrouw heeft bij brief van 20 december 2011 op die conclusie gereageerd.
3. Het verweerschrift
3.1 Bij de bestreden beschikking heeft het hof een door de man verzochte regeling inzake de zorg- en opvoedingstaken tussen hem en het staande huwelijk van partijen geboren kind afgewezen en een informatieregeling ten behoeve van de man toegewezen. De man heeft tegen deze beschikking beroep in cassatie ingesteld bij verzoekschrift dat op 17 april 2011 bij de Hoge Raad is binnengekomen.
3.2 De vrouw heeft een verweerschrift ingediend dat op 31 mei 2011 bij de Hoge Raad is binnengekomen.
Ingevolge art. 3 lid 4 Wet griffierechten burgerlijke zaken diende de vrouw te zorgen dat het verschuldigde griffierecht binnen vier weken na indiening van het verweerschrift zou zijn bijgeschreven op de rekening van de Hoge Raad dan wel ter griffie van de Hoge Raad zou zijn gestort. Die termijn liep af op 28 juni 2011, maar de vrouw heeft het griffierecht eerst op 30 juni 2011 voldaan. Dat brengt mee dat de Hoge Raad op grond van het bepaalde in art. 282a lid 3 in verbinding met art. 427b Rv. het ingediende verweerschrift niet betrekt bij zijn beslissing op het cassatieverzoek. Ingevolge art. 282a lid 4 Rv. (hierna aangeduid als de "hardheidsclausule"), laat de rechter het derde lid echter buiten toepassing, indien hij van oordeel is dat de toepassing daarvan gelet op het belang van een of meer van de partijen bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
3.3 De advocaat van de vrouw heeft bij brief van 30 juni 2011 een beroep gedaan op de hardheidsclausule. Daartoe heeft hij aangevoerd:
(1) dat de nota voor het griffierecht van 9 juni 2011 vermeldt dat het griffierecht moet worden betaald binnen vier weken, zodat die termijn op 30 juni 2011 nog niet is verstreken;
(2) dat de persoon die op het kantoor van de advocaat belast is met de betaling van griffierechten, drie weken daarvoor een ongeluk heeft gehad en daarvan herstellende is, zodat de betaling niet eerder kon worden gedaan.
In zijn brief van 20 december 2011 heeft de advocaat daaraan toegevoegd:
(3) dat de nota voor het griffierecht was gericht tot degene die het cassatieberoep heeft ingediend en in zoverre verwarrend was;
(4) dat de nota voor het griffierecht ten onrechte niet de mededeling bevat dat niet tijdige betaling van het griffierecht ertoe leidt dat de inhoud van het verweerschrift niet bij de behandeling van het cassatieberoep wordt betrokken.
3.4 In cassatie worden partijen in alle gevallen vertegenwoordigd door een advocaat. Deze moet op grond van zijn deskundigheid en kennis ten aanzien van de procedure in cassatie zonder meer geacht worden op de hoogte te zijn van de hier aan de orde zijnde termijn en van de verstrekkende gevolgen die de wet verbindt aan overschrijding daarvan. Dat, zoals door de advocaat van de vrouw in zijn brief van 20 december 2011 wordt aangevoerd, de met betrekking tot het verschuldigde griffierecht verzonden nota van 9 juni 2011 geen mededeling bevatte omtrent het rechtsgevolg van niet tijdige betaling van het griffierecht, brengt daarom op zichzelf niet mee dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is (HR 4 november 2011, LJN BQ7045).
Ook de omstandigheid dat de persoon die op het kantoor van de advocaat belast is met de betaling van griffierechten, enige tijd arbeidsongeschikt was, maakt de termijnoverschrijding niet verschoonbaar. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de advocaat in zodanig geval maatregelen te treffen waardoor wordt zorggedragen voor de (tijdige) voldoening van verschuldigde griffierechten.
3.5 De nota voor het griffierecht houdt onder meer het volgende in:
"U heeft beroep in cassatie ingesteld.
Voor de behandeling van uw beroep in cassatie bent u op grond van de wet 294,00 euro aan griffierecht verschuldigd. Van dit griffierecht kan geen vrijstelling of vermindering worden verleend.
Het bedrag moet binnen vier weken na indiening van het beroepschrift op bankrekeningnummer (...) zijn bijgeschreven."
De nota vermeldt niet dat betaling moet geschieden binnen vier weken na de datum van dagtekening, verzending of ontvangst daarvan. Aan de nota kon dus niet het vertrouwen worden ontleend dat betaling op 30 juni 2011 nog tijdig zou zijn, zoals door de raadsman van de vrouw is aangevoerd. Weliswaar bevat de nota de onjuiste mededeling dat de vrouw beroep in cassatie heeft ingesteld en wordt daarom een betalingstermijn van "vier weken na indiening van het beroepschrift" gesteld, maar niet aannemelijk is dat daardoor verwarring bij de advocaat van de vrouw is ontstaan, nu uit zijn brief van 30 juni 2011 volgt dat hij steeds heeft begrepen dat de nota voor (de advocaat van) de vrouw is bedoeld.
3.6 Uit het voorgaande volgt dat de aangevoerde redenen het beroep op de hardheidsclausule niet rechtvaardigen. Mitsdien moet het verweerschrift niet worden betrokken bij de beslissing op het verzoekschrift.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
bepaalt dat het door de vrouw ingediende verweerschrift niet wordt betrokken bij de behandeling van het cassatieberoep;
verwijst de zaak naar de rol van 3 februari 2012 voor dagbepaling conclusie Procureur-Generaal.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, F.B. Bakels, C.A. Streefkerk en M.A. Loth, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 20 januari 2012.