ECLI:NL:HR:2012:BU8758

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/01371 E
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichtingen bij betekening van dagvaardingen aan buitenlandse rechtspersonen

In deze zaak gaat het om de vraag of de dagvaardingen aan een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde rechtspersoon rechtsgeldig zijn betekend. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en stelt vast dat er geen bewijs is dat de verdachte een vertaling van de dagvaarding heeft ontvangen. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof had moeten schorsen om de vertaling alsnog te verstrekken, tenzij het Hof kon aannemen dat de verdachte zelf maatregelen had genomen om te voorkomen dat de inhoud van de dagvaarding niet bekend zou zijn. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en wijst de zaak terug voor herbehandeling.

De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een verstekarrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waar de verdachte niet-ontvankelijk was verklaard in het hoger beroep omdat zij geen schriftuur met grieven had ingediend. De Hoge Raad oordeelt dat de dagvaardingen niet rechtsgeldig zijn betekend, omdat de vereiste vertaling in de Engelse taal niet is verstrekt. Dit is in strijd met de Wetboek van Strafvordering en de EU-Rechtshulpovereenkomst. De Hoge Raad benadrukt dat de rechter rekening moet houden met de mogelijkheid dat de verdachte gebruik wil maken van zijn recht om aanwezig te zijn bij de behandeling van de zaak.

De uitspraak van het Hof wordt vernietigd, en de Hoge Raad beveelt aan dat de zaak opnieuw wordt berecht door het Gerechtshof, waarbij de juiste procedures voor betekening en vertaling in acht moeten worden genomen.

Uitspraak

14 februari 2012
Strafkamer
nr. S 11/01371 E
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, Economische Kamer, van 11 februari 2011, nummer 22/004563-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], gevestigd te [vestigingsplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het bestreden arrest houdt in dat tegen de verdachte vennootschap, gevestigd te "[vestigingsplaats]", verstek is verleend en dat de verdachte niet-ontvankelijk is verklaard in het hoger beroep, nu zij niet binnen veertien dagen na het instellen van hoger beroep een schriftuur met grieven tegen het vonnis heeft ingediend.
2.2. Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat de dagvaardingen in eerste aanleg en in hoger beroep rechtsgeldig zijn betekend en klaagt dat het Hof het onderzoek ter terechtzitting niet heeft geschorst teneinde (een vertegenwoordiger van) de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog aanwezig te zijn.
2.3. Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende bepalingen van belang:
- Art. 532 Sv, luidende:
"Op de kennisgeving van gerechtelijke mededelingen aan een rechtspersoon, maatschap of vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, een doelvermogen of rederij zijn de artikelen 585-587, 588, tweede en vierde lid, 588a, 589, eerste, derde en vierde lid, en 590, eerste en derde lid, van overeenkomstige toepassing."
- Art. 588, tweede lid, Sv luidende:
"De uitreiking aan de geadresseerde van wie de woon- of verblijfplaats in het buitenland bekend is, geschiedt door toezending van de mededeling door het openbaar ministerie, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie en, voor zover een verdrag van toepassing is, met inachtneming van dat verdrag. Dagvaardingen worden vertaald in de taal of een van de talen van het land waar de geadresseerde verblijft dan wel, voor zover aannemelijk is dat hij slechts een andere taal machtig is, in die taal. Met betrekking tot andere gerechtelijke mededelingen kan volstaan worden met een vertaling van de essentiële onderdelen daarvan. Indien de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie bericht dat de mededeling aan de geadresseerde is uitgereikt, geldt deze uitreiking als betekening in persoon, zonder dat hiervan nog uit een afzonderlijke akte behoeft te blijken."
- Art. 5 van de Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie, gesloten te Brussel op 29 mei 2000 (Trb. 2000, 96), hierna: EU-Rechtshulpovereenkomst, luidende:
"1. Elke lidstaat zendt aan de personen die zich op het grondgebied van een andere lidstaat bevinden, voor hen bestemde gerechtelijke stukken rechtstreeks over de post toe.
2. Toezending van gerechtelijke stukken door bemiddeling van de bevoegde autoriteiten van de aangezochte lidstaat kan alleen plaatsvinden indien:
a. het adres van de persoon voor wie het stuk bestemd is, onbekend of twijfelachtig is,
b. het toepasselijke procesrecht van de verzoekende lidstaat een ander bewijs dan het via de postdiensten verkrijgbare bewijs van uitreiking van het stuk aan de geadresseerde verlangt,
c. het stuk niet per post kon worden bezorgd, of
d. de verzoekende lidstaat gegronde redenen heeft om aan te nemen dat verzending over de post zonder resultaat zal blijven of niet toereikend zal zijn.
3. Wanneer aannemelijk is dat de geadresseerde de taal waarin het gerechtelijk stuk is gesteld niet beheerst, dient dit - althans de essentie ervan - te worden vertaald in de taal of één der talen van de lidstaat op het grondgebied waarvan de geadresseerde verblijft. Indien de autoriteit waarvan het gerechtelijk stuk uitgaat, weet dat de geadresseerde slechts een andere taal machtig is, dient het stuk - althans de essentie ervan - te worden vertaald in die andere taal.
4. Bij alle gerechtelijke stukken wordt de mededeling gevoegd dat de geadresseerde bij de autoriteit waarvan het stuk uitgaat of bij andere autoriteiten in die lidstaat inlichtingen kan inwinnen over zijn rechten en plichten met betrekking tot het stuk. Lid 3 is van toepassing op die mededeling.
5. Dit artikel doet geen afbreuk aan de toepassing van de artikelen 8, 9 en 12 van het Europees Rechtshulpverdrag en de artikelen 32, 34 en 35 van het Benelux-Verdrag."
2.4.1. Het middel klaagt in de eerste plaats over het (impliciete) oordeel van het Hof dat de dagvaarding in eerste aanleg en de dagvaarding in hoger beroep rechtsgeldig zijn betekend. Daartoe wordt aangevoerd dat deze dagvaardingen zijn betekend in strijd met art. 532 Sv in verbinding met art. 588, tweede lid, Sv en art. 5, tweede lid, EU-Rechtshulpovereenkomst, doordat de desbetreffende stukken rechtstreeks per post aan de verdachte zijn toegezonden in plaats van door bemiddeling van de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk.
2.4.2. De stukken van het geding houden omtrent de gang van zaken met betrekking tot de betekening van de dagvaardingen in eerste aanleg en hoger beroep in hetgeen is weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder (het eerste nummer) 4.
2.4.3. Op de gronden als vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 6-8 geeft het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het Hof dat de dagvaardingen in eerste aanleg en in hoger beroep rechtsgeldig zijn betekend niet blijk van een onjuiste toepassing van de hiervoor in 2.3 vermelde bepalingen. Daarbij wordt in het bijzonder in aanmerking genomen dat uit de gang van zaken blijkt dat de toezending van de beide dagvaardingen is geschied in overeenstemming met de voorschriften van art. 5 EU-Rechtshulpovereenkomst. Anders dan in de toelichting op het middel wordt betoogd, bieden de stukken geen aanleiding voor de veronderstelling dat bij de toezending van de dagvaarding in eerste aanleg dan wel bij de toezending van de dagvaarding in hoger beroep voor de Nederlandse autoriteiten het desbetreffende adres van de verdachte onbekend of twijfelachtig was, dan wel deze autoriteiten gegronde redenen hadden om aan te nemen dat verzending over de post zonder resultaat zou blijven of niet toereikend zou zijn als bedoeld onder a en d van art. 5, tweede lid, EU-Rechtshulpovereenkomst.
2.4.4. De eerste klacht van het middel faalt.
2.5.1. Het middel klaagt in de tweede plaats dat het Hof ten onrechte niet heeft onderzocht of er reden was het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep te schorsen teneinde (een vertegenwoordiger van) de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek ter terechtzitting aanwezig te zijn. Daartoe wordt in het bijzonder aangevoerd dat niet blijkt dat de dagvaarding in hoger beroep op de voet van art. 588, tweede lid, Sv in verbinding met art 5, derde lid, EU-Rechtshulpovereenkomst is vertaald in de Engelse taal, terwijl de verdachte is gevestigd in het Verenigd Koninkrijk, de correspondentie met (de vertegenwoordiger van) de verdachte was gevoerd in de Engelse taal en niet aannemelijk is dat de vertegenwoordiger van de verdachte de Nederlandse taal machtig is.
2.5.2. Bij de beoordeling van deze klacht moet het volgende worden vooropgesteld.
Indien de verdachte niet ter terechtzitting verschijnt hoewel de dagvaarding op wettige wijze is betekend, kan de rechter - behoudens duidelijke aanwijzingen van het tegendeel - uitgaan van het vermoeden dat de verdachte van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht vrijwillig afstand heeft gedaan. Wanneer aan de stukken of het verhandelde ter terechtzitting duidelijke aanwijzingen kunnen worden ontleend dat de verdachte niet vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht, behoort het onderzoek ter terechtzitting - dat op grond van een dagvaarding die op wettige wijze is betekend, rechtsgeldig is aangevangen - te worden geschorst teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek aanwezig te zijn. Die schorsing behoort in de regel plaats te hebben ingeval het adres van de verdachte in het buitenland bekend is en blijkt dat bij toezending van de dagvaarding aan de verdachte de terzake geldende verdragsverplichtingen niet zijn nageleefd. In dat geval dient het onderzoek ter terechtzitting te worden geschorst opdat het desbetreffende verzuim wordt hersteld. In het geval door of namens de verdachte hoger beroep is ingesteld dient de rechter rekening te houden met de waarschijnlijkheid dat de verdachte van zijn aanwezigheidsrecht gebruik wil maken. Van de verdachte die hoger beroep heeft ingesteld en die prijs stelt op berechting op tegenspraak mag evenwel worden verwacht dat hij de in het maatschappelijk verkeer gebruikelijke maatregelen neemt om te voorkomen dat de appeldagvaarding hem niet bereikt of de inhoud daarvan niet te zijner kennis komt. Tot zodanige maatregel kan in elk geval worden gerekend dat de verdachte zich bereikbaar houdt voor zijn raadsman, opdat de verdachte in voorkomende gevallen (ook) langs die weg van het tijdstip van de behandeling van zijn zaak op de hoogte komt (HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002/317, rov. 3.33-3.37).
2.5.3. Tot de hiervoor bedoelde verdragsverplichtingen behoort de verplichting (de essentie van) het toegezonden gerechtelijk stuk te vertalen in de taal of één der talen van de lidstaat op het grondgebied waarvan de geadresseerde verblijft als bedoeld in het derde lid van art. 5 EU-Rechtshulpovereenkomst. In een geval als het onderhavige betekent dit: in de taal of één der talen waar de verdachte vennootschap is gevestigd.
2.5.4. Onder de stukken waarvan de Hoge Raad kennis neemt en waarover het Hof beschikte bevindt zich niet een stuk waaruit kan blijken dat aan de verdachte een vertaling in de Engelse taal van (de essentie van) het afschrift van de dagvaarding in hoger beroep is toegezonden. Het moet dus ervoor worden gehouden dat zulks - in strijd met art. 588, tweede lid, Sv in verbinding met art. 5, derde en vierde lid, EU-Rechtshulpovereenkomst - achterwege is gebleven. Het Hof, dat rekening behoorde te houden met de waarschijnlijkheid dat de verdachte gebruik wilde maken van haar recht ter terechtzitting in hoger beroep aanwezig te zijn, had in beginsel het onderzoek ter terechtzitting dienen te schorsen teneinde alsnog de bedoelde vertaling aan de verdachte te doen toezenden, tenzij het aannemelijk had bevonden dat de verdachte niet de in het maatschappelijk verkeer gebruikelijke maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat de inhoud van de appeldagvaarding niet te harer kennis komt. Van zodanig onderzoek heeft het Hof ten onrechte niet doen blijken. Bij dit onderzoek moet de rechter alle omstandigheden van het geval betrekken, zoals de bekendheid van de buitenlandse verdachte met de instantie waarbij hij inlichtingen kan inwinnen over zijn rechten en verplichtingen met betrekking tot het hoger beroep, eerdere correspondentie of zijn bijstand door een (Nederlandse) advocaat.
2.5.5. De tweede klacht van het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, Economische Kamer, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 14 februari 2012.