ECLI:NL:HR:2012:BU8715

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/04385
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht over niet-ontvankelijkverklaring in hoger beroep en schriftelijke machtiging ex. art. 588.3.b Sv

In deze zaak gaat het om een klacht over de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn hoger beroep. De verdachte had in eerste aanleg een dagvaarding ontvangen die op 18 maart 2009 was betekend aan een door hem schriftelijk gemachtigde persoon. Het Hof had geoordeeld dat het hoger beroep te laat was ingesteld, omdat de verdachte pas op 12 augustus 2009 hoger beroep had aangetekend tegen een vonnis van de politierechter. De verdachte betwistte echter dat hij de persoon aan wie de dagvaarding was uitgereikt, schriftelijk had gemachtigd om deze in ontvangst te nemen. Dit leidde tot de vraag of de dagvaarding op de juiste wijze was betekend.

De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet zonder meer begrijpelijk was, gezien het ontbreken van de schriftelijke machtiging in de stukken. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor een nieuwe behandeling. De Hoge Raad concludeerde dat de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte onvoldoende gemotiveerd was, en dat de zaak opnieuw moest worden beoordeeld. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 28 februari 2012, en de zaak betreft het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 september 2010.

Uitspraak

28 februari 2012
Strafkamer
nr. S 10/04385
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 september 2010, nummer 23/004004-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. S. Ben Tarraf, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof de verdachte ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep.
2.2. Tot de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken van het geding behoort een aan het dubbel van de inleidende dagvaarding voor de terechtzitting van 21 april 2009 gehechte akte van uitreiking, inhoudende dat die dagvaarding op 16 maart 2009 tevergeefs is aangeboden op verdachtes GBA-adres [a-straat 1] te Amsterdam en dat de inleidende dagvaarding op 18 maart 2009 is uitgereikt aan [betrokkene] die door de verdachte schriftelijk was gemachtigd om het stuk in ontvangst te nemen. De akte van uitreiking bevat voorts een handtekening voor ontvangst en het nummer van een legitimatiebewijs. Maar anders dan in de akte is vermeld, is daaraan niet gehecht het desbetreffende bericht van aankomst met de schriftelijke machtiging.
2.3. Blijkens de aantekening mondeling vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam van 21 april 2009 is tegen de niet-verschenen verdachte verstek verleend en is hij tot straf veroordeeld.
2.4. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 24 september 2010 houdt onder meer in:
"De voorzitter stelt de ontvankelijkheid van het ingestelde hoger beroep aan de orde. De dagvaarding voor de zitting van de politierechter te Amsterdam van 21 april 2009 is op 18 maart 2009 uitgereikt aan een door de verdachte schriftelijk gevolmachtigde, hetgeen geldt als een betekening in persoon. Het op 12 augustus 2009 ingestelde hoger beroep tegen het bij verstek gewezen vonnis, is derhalve te laat.
De verdachte verklaart - zakelijk weergegeven - als volgt.
Ik ben eind maart 2009 vertrokken naar Suriname. Ik ben daar ziek geworden en ben zes maanden in Suriname gebleven. Ik weet niets van een machtiging die ik aan [betrokkene] gegeven zou hebben."
2.5. Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen voormeld vonnis. Het Hof heeft dienaangaande het volgende overwogen:
"De verdachte is in eerste aanleg gedagvaard om op 12 augustus 2009 te verschijnen ter terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De dagvaarding is de verdachte, door tussenkomst van een door hem schriftelijk gemachtigde, op 18 maart 2009 in persoon betekend.
De verdachte is op 21 april 2009 bij verstek veroordeeld.
Tegen dit vonnis heeft verdachte niet binnen veertien dagen nadien hoger beroep ingesteld, maar eerst op 12 augustus 2009.
Nu het hoger beroep niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn is ingesteld zal verdachte daarin niet ontvankelijk worden verklaard."
2.6. Nu de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft betwist dat hij de persoon aan wie de inleidende dagvaarding is uitgereikt, schriftelijk heeft gemachtigd die dagvaarding in ontvangst te nemen en zich bij de stukken geen schriftelijke machtiging bevindt, is het oordeel van het Hof dat de inleidende dagvaarding de verdachte door tussenkomst van een door hem schriftelijk gemachtigde in persoon is betekend, niet zonder meer begrijpelijk. Een en ander brengt mee dat het Hof de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep ontoereikend heeft gemotiveerd.
2.7. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 28 februari 2012.