ECLI:NL:HR:2012:BU7630

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/01872
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de motivering van de strafmodaliteit en de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 maart 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in 1954 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Flevoland', was in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uur. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van het arrest en terugwijzing naar het Gerechtshof. De Hoge Raad diende te beoordelen of de opgelegde strafmodaliteit, zoals door het Hof geformuleerd, een wettelijke grondslag had en of deze uitvoerbaar was.

De Hoge Raad overwoog dat de strafrechter de vrijheid heeft om in zijn strafmotivering een niet-bindend advies te geven over de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf. Echter, de rechter is niet bevoegd om bindend te beslissen over de wijze van tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf. Het Hof had in zijn motivering aangegeven dat het verwachtte dat de onvoorwaardelijke gevangenisstraf in de vorm van elektronische detentie zou worden tenuitvoergelegd. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof hiermee niet bindend had beslist over de wijze van tenuitvoerlegging, waardoor het middel van de verdachte tevergeefs was voorgesteld.

De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de uitspraak van het Hof, waarbij de strafoplegging in overeenstemming werd bevonden met de aard en ernst van de feiten. De Hoge Raad benadrukt dat de motivering van de strafmodaliteit niet in strijd is met de wet en dat de opgelegde straf uitvoerbaar is. Dit arrest draagt bij aan de verduidelijking van de bevoegdheden van de strafrechter met betrekking tot de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen en de rol van niet-bindende adviezen in de strafmotivering.

Uitspraak

20 maart 2012
Strafkamer
nr. S 10/01872
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 14 april 2010, nummer 21/003563-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Flevoland, locatie Almere-Binnen" te Almere.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.M.A.J. Goris, advocaat te Almelo, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat de door het Hof opgelegde straf(modaliteit) niet berust op een wettelijke grondslag, althans dat de opgelegde straf niet zonder meer uitvoerbaar is dan wel onbegrijpelijk is gemotiveerd.
2.2. Het Hof heeft onder het kopje "oplegging van straf en/of maatregel" als volgt overwogen:
"De advocaat-generaal heeft - conform de strafoplegging van de rechtbank - gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft over twee jaren niet binnen de termijn zijn aangifte voor de inkomensbelasting gedaan. Hij heeft aldus bewust nagelaten te voldoen aan zijn verplichtingen jegens de belastingdienst. Op basis van de zich in het dossier bevindende stukken kan worden opgemaakt dat het tijdig doen van de aangiften zou hebben kunnen leiden tot te betalen aanslagen van in totaal € 184.729. Het hof gaat bij de straftoemeting uit van dit bedrag als benadelingsbedrag. De verdachte heeft daarmee de belastingdienst, en daarmee de Nederlandse samenleving, benadeeld. Het hof heeft in het voordeel van verdachte rekening gehouden met het Uittreksel Justitiële Documentatie, dat aangeeft dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Gezien het bovenstaande is het hof van oordeel dat volstaan kan worden met een straf die niet inhoudt dat verdachte naar de gevangenis moet. Het hof acht een gevangenisstraf van 6 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk en een gevangenisstraf van 120 uur passend en geboden. Het hof gaat er bij deze strafoplegging vanuit dat de onvoorwaardelijke gevangenisstraf, in overeenstemming met de gebruikelijke praktijk, zal worden tenuitvoergelegd in de vorm van elektronische detentie.
Daarnaast zal een taakstraf van 120 uur worden opgelegd.
(...)
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 3 (drie) maanden, niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis."
2.3. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat het de strafrechter vrijstaat om in zijn strafmotivering een niet-bindend advies te geven over de tenuitvoerlegging van de door hem opgelegde straf. De rechter is evenwel niet bevoegd om bindend te beslissen over de wijze waarop een door hem opgelegde vrijheidsstraf zal worden tenuitvoergelegd (vgl. HR 9 april 1974, LJN AB4244, NJ 1974/244).
2.4. De bestreden overweging van het Hof in zijn strafmotivering houdt in dat het Hof verwacht dat de onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal worden tenuitvoergelegd in de vorm van elektronische detentie. Niet kan worden gezegd dat het Hof daarmee ook heeft beslist over de wijze waarop de door hem aan de verdachte opgelegde vrijheidsstraf zal worden tenuitvoergelegd. Het middel is in zoverre tevergeefs voorgesteld.
2.5. Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 20 maart 2012.