ECLI:NL:HR:2012:BU7346

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/03071
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van arrest Gerechtshof Amsterdam inzake getuigenverzoek in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 februari 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een verzoek van de verdediging om vier politieambtenaren als getuigen op te roepen in een strafzaak. De verdachte, geboren in 1974 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Vught, had beroep in cassatie ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof. De verdediging had in de appelschriftuur getuigen opgegeven, maar het Hof had het verzoek om deze getuigen op te roepen afgewezen, omdat de noodzaak daartoe niet was gebleken. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof een onjuiste maatstaf had gehanteerd bij de beoordeling van het verzoek. Volgens de Hoge Raad dient de rechter in dergelijke gevallen te toetsen of het afzien van de oproeping van getuigen de verdachte in zijn verdediging schaadt. De Hoge Raad vernietigde het bestreden arrest voor zover het betreft de beslissingen aangaande de getuigen en de strafoplegging, en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van het arrest en terugwijzing, wat de Hoge Raad heeft gevolgd. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging door de rechter bij verzoeken om getuigen te horen in strafzaken.

Uitspraak

7 februari 2012
Strafkamer
nr. S 11/03071
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 14 december 2010, nummer 23/002363-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Vught, locatie Nieuw Vosseveld" te Vught.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. A.A. Franken en mr. P.M. Rombouts, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het betreft de beslissingen aangaande feit A onder 2 en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het derde middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof een verzoek van de verdediging om een viertal politieambtenaren als getuigen te doen oproepen ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd heeft afgewezen.
2.2.1. Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich een "Schriftuur op grond van artikel 410 Sv juncto 414 Sv" van mr. B. Ficq van 22 april 2008. Deze appelschriftuur houdt, voor zover hier van belang, in:
"De verdediging wenst als getuigen te horen alle personen die voorkomen in het dossier en/of gehoord zijn door de politie en/of die belastend dan wel ontlastend over cliënt hebben verklaard en/of wier verklaringen door de rechtbank blijkens de nog uit te werken bewijsconstructie voor het bewijs zal gebruiken.
Hieronder schaart cliënt in ieder geval de verbalisanten die betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van het dossier."
2.2.2. Voorts bevindt zich bij de stukken een schrijven van mr. N.J.C. Meijering van 10 mei 2010. Dit schrijven houdt, voor zover hier van belang, in:
"Bij schriftuur van 22 april 2008 heeft de verdediging in algemene zin onderzoekswensen opgegeven teneinde te voldoen aan de in artikel 410 Sv gestelde termijn. Ter voorbereiding op de regiezitting van 21 mei a.s. bericht ik u welke onderzoekswensen de verdediging in concreto heeft.
(...)
In het kader van de heroïne-zaak wenst de verdediging voorts de navolgende personen als getuige te horen:
(...)
2. [getuige 1], inspecteur van politie, kernteam Zuid, (...)
3. [getuige 2], inspecteur van politieregio Midden en West-Brabant, (...)
4. [getuige 3], brigadier van politie Amsterdam-Amstelland, (...)
(...)
6. [getuige 4], hoofdagent van politie Amsterdam-Amstelland, in zijn hoedanigheid van projectleider van het Observatieteam, (...)
Toelichting:
(...)
Ad 2. Deze getuige is de leider van het zogenaamde Neon-onderzoek geweest. In dit onderzoek dat is uitgevoerd door het Kernteam Zuid, is de bron van de verdenking aangaande de partij heroïne gelegen. De verdediging wenst deze getuige te bevragen naar de resultaten van het onder zijn leiding uitgevoerde onderzoek, de inzet van opsporingsmiddelen en de daaruit verkregen resultaten. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan de inzet van observatieteams. Met name is relevant of uit dat onderzoek aanwijzingen omtrent de leveranciers van de heroïne zijn verkregen.
Ad 3. Deze getuige was projectleider van het Bredase onderzoek. Ook deze getuige dient te worden bevraagd omtrent het onderzoek naar de leveranciers van de partij en de resultaten die daaruit zijn verkregen. Ook wenst de verdediging deze getuige te bevragen naar de 2 andere telefoons van [betrokkene 8]. Zijn deze in beslag genomen, zo nee waarom niet zo ja, wat is er met dat beslag gedaan? Ook wenst de verdediging de getuige te bevragen of er onderzoek is gedaan om de gebruikers van bepaalde telefoonnummers te achterhalen. Te denken valt daarbij bijvoorbeeld aan [betrokkene 9] en [betrokkene 10], maar ook anderen die met [betrokkene 8] in contact stonden.
Ad 4. Van de hand van deze getuige is een proces-verbaal waarin verslag wordt gedaan van overleg dat tussen de Amsterdamse recherche en het Kernteam Zuid en de politie Brabant Noord-West heeft plaatsgevonden. De verdediging wenst deze getuige naar de gevoerde overleggen te bevragen. Kennelijk hebben deze overleggen reeds voor oktober 2003 plaatsgevonden. In het proces-verbaal van bevindingen is gerelateerd dat zou zijn gezien dat er een zwarte tas is overgegeven, welke later zou zijn afgeleverd in een woning aan de [d-straat 1] te Breda. Ook omtrent deze bevinding wenst de verdediging de getuige te bevragen. Op p. 101444 is gerelateerd dat de leverancier van de heroïne zou zijn geïdentificeerd. Ook naar aanleiding van die mededeling heeft de verdediging de nodige vragen.
(...)
Ad 6. De verdediging wenst deze getuige te bevragen naar de inzet van observatie-eenheden op 26 juli 2003 en de dagen daaraan voorafgaand. De verdediging wenst de opdracht die is gegeven te kunnen toetsen en wil tevens zien te achterhalen of alle waarnemingen zijn gerelateerd. Daarbij is onder andere van belang of er op 26 juli ook observaties in Amsterdam zijn verricht."
2.2.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 21 mei 2010 houdt het volgende in:
"In de zaak tegen de verdachte [verdachte] maakt de voorzitter melding van de door mr. B. Ficq, advocaat te Amsterdam, op 22 april 2008 ingediende appelschriftuur. Voorts maakt de voorzitter melding van de ontvangst van een brief van 10 mei 2010 van mr. Meijering, met bijgevoegd een afschrift van de brief van dezelfde datum aan de advocaat-generaal waarin wordt verzocht om (...) het horen van een aantal getuigen
(...)
Mr. Meijering (...) licht - voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven - de door hem gedane verzoeken als volgt toe:
(...)
De opsporingsambtenaren [getuige 1 t/m 4] zijn allen betrokken geweest bij het NEON-onderzoek en kunnen verklaren over het door de verdediging voorgestelde alternatieve scenario. De verdediging wil hen confronteren met de inhoud van tapgesprekken en met de door hen daaraan verbonden conclusies bijvoorbeeld ten aanzien van termen als "onze jongen". Mijn voorkeur gaat er naar uit hen ter terechtzitting te horen.
(...)
De advocaat-generaal reageert - zover hier van belang en zakelijk weergegeven - als volgt op hetgeen door de verdediging is aangevoerd:
(...)
Ik heb geen bezwaar tegen het stellen van schriftelijke vragen aan de getuigen [getuige 1 t/m 4] met betrekking tot het in zaak A onder 2 ten laste gelegde.
(...)
Na beraad in de raadkamer deelt de voorzitter de beslissingen van het hof mede op de verzoeken (...):
(...)
- het verzoek [getuige 1 t/m 4] als getuigen op te roepen wordt afgewezen, omdat de noodzaak daartoe niet is gebleken. Het dossier bevat een drietal mappen waarin, naar het zich laat aanzien, op inzichtelijke wijze verslag is gedaan van het verrichte onderzoek dat naar aanleiding van afgeschermde informatie in gang is gezet (het Breda-onderzoek), met daarbij stukken uit het onderzoek genaamd NEON, die inzicht geven in de jegens Sowerby ingezette opsporingsmiddelen en de resultaten daarvan. Door de verdediging is onvoldoende onderbouwd dat die verslaglegging onvolledig is geweest, wat nadere ondervraging van genoemde opsporingsambtenaren zou noodzaken."
2.3. In een geval waarin in de appelschriftuur als bedoeld in art. 410, eerste lid, Sv, een opgave van getuigen wordt gedaan, dient de rechter, gelet op art. 418, eerste lid, Sv, behoudens de zich hier niet voordoende uitzondering van art. 418, tweede lid, Sv de in art. 288, eerste lid, Sv voorziene maatstaf te hanteren. Voor het onderhavige geval betekent dit dat het Hof onder ogen had te zien of redelijkerwijs valt aan te nemen dat door het afzien van de oproeping van [getuige 1 t/m 4] als getuigen de verdachte niet in zijn verdediging wordt geschaad. Het Hof heeft dus een onjuiste maatstaf gehanteerd.
2.4. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het in zaak A onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 7 februari 2012.